In Kamers antikamers, haar tweede
roman, laat Niña Weijers een vrouw van voor in de dertig schuiven met
puzzelstukken van haar leven in de, weliswaar vergeefse, hoop om tot een
coherent plaatje te komen. De vrouw is literatuurcriticus en schrijft romans. Haar
liefdesrelaties zijn een warrig kluwen. Nu eens steelt een man haar hart, dan
weer een vrouw. Een constante is haar vriendin M - ‘meer grote liefde dan
vriendin’ - met wie zij en haar hond bijna dagelijks door het park lopen, vlak
bij het laatnegentiende-eeuwse kunstenaarshuis waar ze op de bovenste
verdieping is ingetrokken.
Haar vorige boek was een onverwacht succes. Een nieuwe
roman vloeit echter niet zomaar uit haar pen, doordat het idee haar tegenstaat
om personages te verzinnen die met een conflict of een onmogelijk verlangen
worstelen en vervolgens na wat tegenslagen berusten in hun lot of roemloos ten
onder gaan. Tussen de hoofdpersoon - meestal treedt ze op als ik-figuur, soms als
‘de vrouw’ - en Niña Weijers (1987) zijn er meerdere gelijkenissen, waaronder die
weerstand tegen het vertellen van een klassiek, rechtlijnig verhaal. Dit was overigens
ook al voelbaar in Weijers’ meermaals bekroonde debuut De consequenties.
Daarin voerde ze Minnie Panis op,
een jonge performancekunstenares die film, foto’s en tekst verbindt. Voor een
van haar projecten vraagt ze een gewezen minnaar, tevens kunstfotograaf, om
haar drie weken lang te schaduwen. Met zijn camera in de aanslag moet hij haar
leven documenteren. Onder geen beding mag hij ingrijpen in welke situatie dan
ook. Dit laatste wordt haar bijna fataal, want de onverschrokkenheid waarmee ze
de grens oprekt tussen gezien willen worden en geruisloos verdwijnen, is niet
zonder gevaar. Het verhaal springt heen en weer in de tijd, is doorspekt met
artistieke verwijzingen en wordt halfweg onderbroken door een essayistisch stuk.
In Kamers antikamers zijn er tal van
literaire verwijzingen verweven. Een rode draad is het schrijven an sich. M, de
vriendin van de hoofdpersoon, is zelf ook auteur en tast onder meer af welke
kant ze de personages op zal sturen in het boek waaraan zij werkt. Achter M
schuilt Maartje Wortel. Van haar verscheen eerder dit jaar Dennie is een star. Daarin komt dan weer
ene N. als vriendin van de ik-figuur voor. En zo knipogen de twee bevriende schrijfsters
nog een paar maal naar elkaar in hun recentste romans.
Voorts pikt een commentaar van
de redactrice van de ik-figuur in op het schrijversmetier. Ook een ex-geliefde
doet een paar suggesties. ‘Knap’ en ‘lief’ zet hij bijvoorbeeld weg als nietszeggende
tienermeisjesvocabulaire, maar voor alle duidelijkheid: zulke loze kwalificaties
zijn allerminst Niña Weijers’ stijl. Een grijze dag wordt er bij haar een waarop
het weer zich kenmerkt door ‘een afwezigheid ervan, een non-lucht, een
non-temperatuur, alleen een vochtige onverschilligheid die door het weefsel van
onze zomer- noch winterjassen drong’. Over M zegt de hoofdpersoon dat die vijfendertig
is, maar haar leeftijd draagt ‘op een heel andere manier dan bijna iedere
volwassen vrouw die ik ken. De jaren bestaan wel in haar, maar eerder als reeks
dan als optelsom’.
Wat Kamers antikamers bijeenhoudt,
is een samenspel van geleefde en niet-geleefde levens. Een illustratie van dit
laatste: kinderen heeft de ik-figuur niet, maar het moederschap schrijft ze als
mogelijkheid wel naar zich toe.
‘Steeds sprongen [de verhalen] weer terug in de tijd, en
zijwaarts door de ruimte, in eindeloos uitstel van zoiets als een ontknoping.
Het werd onmogelijk het verhaal verder te vertellen zonder terug te keren naar
het verleden, dat de toekomst voorspelde maar die tegelijkertijd tegenhield’. Niña
Weijers speelt met deze dynamiek, die
ze in haar roman introduceert bij monde van een schrijfster, die door de
hoofdpersoon wordt geïnterviewd.
De bijna-dove schrijfster in kwestie legt uit dat de
techniek aanknoopt bij de orale literatuur en teruggaat tot het begin van de middeleeuwen.
Stamoudsten zagen toen hun vertrouwde epische verhalen in handen komen van
verhalenvertellers, die dit culturele erfgoed op hun beurt fragmenteerden en
vervormden door er nieuwe perspectieven aan toe te voegen. Het is zoals de hand
van de pottenbakker zichtbaar is in de schaal die hij uit klei heeft
gemodelleerd, zei Walter Benjamin over die duidelijk voelbare aanwezigheid van
de verteller in een mondeling overgeleverd verhaal.
Zo’n sterk aanwezige verteller voert
ook het woord in Kamers antikamers. Op
momenten waarop emoties van haarzelf of anderen primeren, lijkt ze soms naar de
achtergrond te willen verdwijnen, maar nooit voor lang. Niet alleen haar ideeën
en culturele bagage verraden haar, ook haar verteltechnische ingrepen. Een van
de opvallendste voorbeelden is een intiem maar rommelig verteld verhaal dat haar
is toevertrouwd en dat zij herkneedt tot een meer gestructureerd geheel.
Rond de hamvraag in Kamers antikamers - ‘Wat weten we over
deze vrouw? Wat weet deze vrouw over zichzelf?’ - dient er zich geen eenduidige
waarheid aan, net zo min als een afgelijnde plot. Onze identiteit is net zoals
ons leven permanent in wording en ontvouwt zich in de veelkantige verhalen die
wij voor onszelf en de anderen in allerlei stijlen en vormen vertellen, zo
suggereert Niña Weijers.
Niña Weijers: Kamers
antikamers, Atlas/Contact, Amsterdam 2019, 239 p. ISBN 9789025445614.
Distributie VBK België
deze pagina printen of opslaan