Kraaien in het paradijs is op z’n minst gezegd een
merkwaardige roman. In een verhaal dat zich open plooit op een driedelig niveau,
tekent Ellen De Bruin de teloorgang van het paradijs uit de titel. Dat in de
titel onmiddellijk al de dreiging van de kraaien, de boodschappers van de dood,
wordt opgeroepen, zegt veel, zo niet alles over de sfeer waarin de hele
vertelling baadt. Het paradijs waarvan sprake is een eiland in het zuiden, waar
vijf mensen in een soort van gedwongen afzondering leven: ‘twee stokoude
vrouwen, twee geesteszieke mannen en ik. Verder was iedereen weg of dood.’
De ik die hier
aan het woord is, is Lipa. Wat het leven op het eiland haar gebracht heeft,
oogt weinig fraai. Als totaal onverwacht een vreemdeling, een toerist meent zij
aanvankelijk, op het eiland aankomt, hoopt zij dat die haar mee zal nemen en
haar de kans zal geven een nieuw leven op te bouwen in het noorden. Wat deze
Rieve naar het eiland heeft gebracht, zal gaandeweg duidelijk worden in de
verhaallaag over het heden.
Hoe dan ook voor
Rieve het verleden meespeelt, komt aan bod in het tweede verhaal, dat vijftien
jaar eerder wordt gesitueerd en grotendeels gaat over Tjal, de man die het tot
president heeft geschopt – hij droomt er zelfs van zich als wereldleider te
kunnen opwerpen – en op het eiland een moment van rust wil zoeken. Zonder
omwegen schetst De Bruin de totale mislukking van het bewind van Tjal, die ‘nog
steeds ontkent dat de aarde verwoest is. En al helemaal dat het zijn schuld is.
Maar sinds hij aan de macht is, voor zover hij aan de macht is, gaat alles mis.
[…] Tjal heeft de epidemieën totaal verkeerd aangepakt. Het vliegverkeer werd
pas heel laat gestopt, de virussen konden zich zo over de wereld verspreiden.’
En wat daar
nog bijkomt: vliegtuigen die uit de lucht worden geschoten, terroristische
aanslagen, het klimaat waar niets wordt aan gedaan… Zonder al te moraliserend
te werk te gaan legt Ellen de Bruin bloot waar de hele beschaving op afstevent,
in zoverre zelfs dat ‘je moet bedenken: wij, of hooguit onze kinderen, als we
die hadden, zijn waarschijnlijk de laatste generatie mensen. Wij zijn het échte
laatste wilde landzoogdier.’
Binnen een derde
verhaallaag blikt Lipa terug op haar leven met Jenem, de man die haar vanuit
het noorden waar hij als ‘student’ grote sier maakte, meebracht naar het
eiland. Hun huwelijk is een totale mislukking, een falen dat nog sterker in het
licht komt te staan als Jenem hun dochter Nemka inwijdt in de fjaelti-gebruiken,
waarbij jonge meisjes een vorm van erotische massage toedienen aan klanten. Dat
Jenem Nemka als zijn bezit beschouwt – ook seksueel – is voor Lipa de grens die
wordt overschreden. Over de dood van Nemka blijft een waas van onzekerheid
hangen. Wat wel vaststaat: Lipa heeft Jenem toegetakeld, zo zwaar zelfs dat hij
er een blijvend hersenletsel aan overhoudt en nu op het eiland een blijvende
bedreiging vormt voor Lipa.
In de manier waarop de drie verhaallagen afwisselend worden
aangeboord en hun onderlinge samenhang duidelijk wordt – alles heeft met alles
te maken zoals iedereen met iedereen te maken heeft – gaat Ellen de Bruin
bijzonder doordacht te werk. Het aangrijpende slot van de roman – wat precies
voorvalt, moet de lezer zelf gaan ontdekken – mondt uit in een slotzin die
perspectieven opent:
‘Daar moet op een gegeven moment de zon weer opkomen.’
Ellen de Bruin: Kraaien in het
paradijs, Prometheus, Amsterdam 2021, 256 p. ISBN 9789044647600. Distributie
L&M Books
deze pagina printen of opslaan