Xenomorf, de dichtbundel waarmee Jens Meijen (°1996) in 2019 debuteerde,
werd bekroond met de C. Buddingh’-prijs en ook nog genomineerd voor de
Poëziedebuutprijs Aan Zee. Met De lichtjaren maakt hij zijn debuut als
romanschrijver. Op de slotpagina’s van het boek maakt de anoniem blijvende
ik-verteller deze bedenking:
‘Ik moet deze woorden vasthaken aan een vorm, een kapstok
om ze niet kwijt te raken, om ze niet over een dode boomtak te laten smelten –
dan zouden ze wegsijpelen, desintegreren, verdwijnen. Ik heb alles nodig, de
clichés, de herhalingen, het gebrek aan beheersing, de synoniemen, de
versplinterde grammatica, de metaforen ook, natuurlijk, om deze absolute stilte
vorm te kunnen geven, om toch een soort fluistering voort te brengen die iets
kan uitdrukken wat ik zelf niet begrijp. Laat me alles vertellen, alles
opsommen, de tijd omkeren. […] Ik heb alles opgeschreven en in de cloud
opgeslagen, klaar om uitgestuurd te worden, als een vuurpijl op zee, recht door
de zwarte gaten, naar andere tijden, andere werelden. […] Ik hoop dat de
woorden hun werk doen en je ergens aanraken, voor jou ook iets uitdrukken wat
je zelf niet begrijpt. Ik denk dat je wel weet wat ik bedoel, dat hoop ik, en
later kunnen we deze stilte samen uitkleden….’
Het klinkt erg programmatisch,
zeker in het licht van wat daar even verder nog op volgt: ‘We zien de leegtes,
de scheuren in de tijd, we zien de mogelijkheid om over te stappen naar andere
werelden, naar andere lagen van dit bestaan.’
De
lichtjaren is een veelstemmige roman, in Meijens aanpak totaal eigenzinnig
en zo anders dan wat tegenwoordig allemaal op de lezer afkomt. Basisidee is
het besef hoe tijdelijk de mens in wezen is in zijn verschijning hier op aarde.
Aan de verhalende delen erin gaat telkens een soort intro vooraf waarin de
thematische lijnen worden uitgezet. Het openingsstukje is op zich al
veelzeggend: Meijen heeft het over zinkgaten die een reisbus de weg versperren,
over een verzakking in de landingsbaan waardoor een vliegtuig moet blijven
rondcirkelen… De tijd die wordt stilgezet in wat een droomscène zal blijken te
zijn. De intro’s die verder het ‘verhaal’ over de ik en de jij kaderen, vormen
de opstap naar de droomwereld die in de roman wordt geëxploreerd. Een
verdroomde wereld die inhaakt op de realiteit zoals we die nu kennen en
beleven.
Zo
wordt ingezoomd op de klimaatopwarming: de winters zijn steeds groener
geworden, de zomers steeds geler, oranjer, roder, ondraaglijker. Overal duiken
scheuren op in het wegdek (de zinkgaten!), ‘het waterverbruik is strikt
gelimiteerd, elke lente is er weer een storm, moessoneske regens in de herfst,
winters zonder echte sneeuw en daarna zelfs zonder echte kou.’ Wie over de
nodige middelen beschikte, is uitgeweken naar het Noorden, ‘uiteindelijk zullen
de armsten hier, thuis, nog overblijven. Veel van de blijvers hebben regelmatig
koortsdromen over een witte woestijn.’ Dat die blijvers er, ondanks alles, toch
nog het beste van weten te maken (er wordt danig gefeest in de roman), laat dan
weer zien hoe Meijen niet ten onder wil gaan in doemdenkerij.
In zijn verhaal over de ik en de
jij focust Meijen verder op het motief van kinderloosheid. Door een speling van
de natuur kan de jij niet in verwachting raken. Het bericht dat een bevriend
koppel wel mag uitzien naar gezinsuitbreiding, maakt dat de jij obsessief bezig
zal blijven met alles wat kan mislopen tijdens de zwangerschap. Onderliggend
idee bij dit verhaalmotief is de vraag die wordt gesuggereerd of en in hoeverre
het een vorm van egoïsme en zelfoverschatting is zich als mens over de lijn van
de hem toegemeten tijd heen te tillen in de naïeve overtuiging dat hij zo niet
totaal vergeten zal raken. Subtiel, met bijzonder veel inlevingsvermogen
schrijft Meijen over de pijn van de jij-figuur: ‘De diepste rouw komt zonder
tranen’ en ‘we werden twee bleke geesten die door de kamers van een
afbrokkelend huis gleden’.
En er is zoveel meer. Dat de hoofdpersonages een
heremietkreeft aan huis krijgen besteld (het motief dat reeds in de openingsintro
wordt aangereikt) zegt iets over de manier waarop mensen omgaan met dieren.
Overigens: het geheel baadt in een surrealistisch aandoende sfeer waarin
digitalisering en virtual reality de alledaagse werkelijkheid lijken in te
kapselen. Drones brengen de post aan huis, dankzij Elon Musk kunnen we ooit een
kolonie stichten in de ruimte (‘Ik wil dat mijn kinderen of kleinkinderen daar
kunnen wonen’),er is de zelfrijdende en zelfsturende Tesla die een sprekende en
denkende entiteit is geworden en hier –
niet toevallig uiteraard – Cassandra heet…
De lichtjaren lijkt wel
‘een uitdijende cirkel waarin elk moment, verleden en toekomst, even ver weg
ligt, even aanraakbaar is.’ De doorleefde verbeeldingskracht van Jens Meijen
brengt de veelheid aan motieven en ideeën bijeen in een uitdagend en
overtuigend geheel. Aan de lezer zijn weg te zoeken doorheen de lichtjaren die
hier voorbij schieten:
‘Voor een mens is een lichtjaar oneindig, een lichtjaar is
voor een mens als de maan voor een microbe: eeuwig onbereikbaar. Een lichtjaar
is zo gigantisch dat het hele concept voor een mens evengoed niet had kunnen
bestaan. Het is onvatbaar. Onkenbaar.’
Jens Meijen: De lichtjaren, De
Bezige Bij, Amsterdam 2021, 237 p. ISBN 9789403122816. Distributie Standaard
Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan