De moderne mens en de koe
In maart van dit jaar bekroop
mij de behoefte om mijn Nietzsche nog eens ter hand te nemen. Jaren geleden las
ik in het voorwoord van zijn Zur genealogie der Moral (1887) zijn
vernietigende kritiek op de vluchtige en oppervlakkige moderne mens – die 19de-eeuwse
mens die weliswaar de geschriften van de auteur had doorgenomen, maar de inhoud
ervan niet had verteerd, de gedachten niet had gekauwd, herkauwd. ‘Om het lezen
aldus als een kunst te kunnen beoefenen is echter iets nodig wat tegenwoordig
juist het grondigst verleerd is […], iets waarvoor men bijna een koe en in elk
geval niet een ‘modern mens’ moet zijn: dat men ze herkauwt.’
Ik moest er
onwillekeurig aan denken toen ik, daags na het verschijnen van Mark Elchardus’
nieuwste bundel, Vrijheid veiligheid, tientallen commentaren en
opiniestukken zag verschijnen. Parlementaire initiatieven leken zomaar uit het
pas verschenen boek gegapt en allerhande analyses werden via sociale media de
‘ware wereld’ ingetoeterd. Die snel grazende hypermoderne mens, vroeg ik mij
af, had die zich wel in een hoek van de weide genesteld, in de schaduw van een
knotwilg, en had hij de ideeën voldoende herkauwd, herkauwd en nogmaals
herkauwd? Wat de auteur van die snelle reacties vond, is mij niet bekend.
Misschien dacht hij, zoals Zarathustra zou hebben gedaan: ‘Of ze jullie smaken,
die vruchten van mij? Maar wat interesseert dat de bomen?’
Elchardus brengt in zijn
recentste boek 87 columns uit de afgelopen vijf jaar samen, gegroepeerd rond
vijf verwante thema’s: het uit elkaar groeien van de burgers en hun politieke
vertegenwoordigers; de vervreemding van de burgers onderling en de rol die
media daarin spelen; een historisch overzicht dat het huidige politieke en
maatschappelijke klimaat moet kaderen; de ondervonden moeilijkheden om de
geschetste evoluties een andere wending te geven; en de gevoeligheden rond het
thema migratie. In die vijf thema’s komt telkens het onbehagen van de auteur
tot uiting over wat hij als een mangelende democratie percipieert. Schuldig aan
dit democratische tekort zijn hardhorige politici, die het was in hun oren
laten stollen telkens wanneer de bevolking haar verzuchtingen kenbaar probeert
te maken. Schuldig zijn de traditionele media, die blijkbaar ‘niet langer
informeren, maar opvoeden’. Schuldig zijn de vertegenwoordigers van een
verworden idealisme, die nieuwe vormen van discriminatie en onrecht geruisloos
in onze samenleving laten binnensluipen. En schuldig zijn de rechters en
magistraten die dit alles in hun vonnissen en arresten verankeren.
Voor wie eerder ook
al Reset
las, bevatten deze columns niet zo veel nieuws. Het is vooral het laatste,
ongepubliceerde essay (‘Hoe krijgen we weer goesting in de toekomst?’) dat heel
wat stof deed opwaaien. In dat uitvoerige artikel beargumenteert de auteur dat
in de Westerse wereld sinds 1979 het gevoel is binnengedrongen dat de toekomst
niets goeds meer in petto heeft (een fenomeen dat hij ‘declinisme’ noemt). De
jongste twee decennia is dit onbehagen exponentieel toegenomen, treft het jong
en oud, en is het omgeslagen van een mild pessimisme (‘op het maatschappelijke
vlak verwachten we een neergang, maar voor mezelf zijn heel wat kansen
weggelegd’) in een alarmerende zwartgalligheid (‘met ons gaat het slecht, en
met mij eveneens’). Hoewel Elchardus betoogt dat we de bronnen van dit
declinisme moeten relativeren – de klimaatopwarming neemt heus niet zo’n
apocalyptische vormen aan als wordt beweerd, stelt hij, en we onderschatten het
potentieel van een sterk inburgeringsbeleid – dringt hij er bij beleidslui op
aan de stem van de meerderheid ernstig te nemen, desnoods door een
regeringsdeelname van het Vlaams Belang op het lokale niveau. Zoniet,
waarschuwt hij, mogen we ons vroeg of laat aan een Weimarmoment verwachten, een
ogenblik waarop de bevolking niet meer gelooft dat de democratie antwoorden
biedt op de uitdagingen waar de burger en de samenleving vandaag voor staan.
In een bittere
reactie op Vrijheid veiligheid (‘Adieu Mark Elchardus’, maart 2023)
maakte hoofdredacteur Wim Vermeersch van het hoogst gewaardeerde tijdschrift Samenleving
en Politiek duidelijk dat hij Elchardus absoluut niet wenste te cancelen.
Toch wilde hij de lezer laten weten waarom er voor dit boek in zijn tijdschrift
geen ruimte was voor een recensie – waarmee hij de auteur de facto cancelde en
het boek ten dele recenseerde. Vermeersch’ reactie sluit elementen van een ad
hominem aanval in zich. Dat Elchardus zich als redactielid van Samenleving
en Politiek zelden op de redactieraad liet zien, kan een buitenstaander
niet beoordelen, maar doet voor een oordeel over het boek in ieder geval niets
ter zake. Dat Elchardus al langer een conservatief gedachtegoed ontwikkelde en
pas met Vrijheid veiligheid ‘uit de kast komt’ is mogelijk – maar wat
zegt dit over de verzamelde data, de gevolgtrekkingen, de analyse en het
besluit van het boek? Dat een these in extreemrechtse kringen circuleert, maakt
dat die these per definitie onjuist? Vermeersch heeft een sterk argument,
wanneer hij stelt dat de bedreigingen van de (uitwassen van) ‘woke’ toch
relatief zijn ‘in tijden dat het Capitool en Brasilia worden bestormd, OCAD de
dreiging van een ‘virulenter extreemrechts’ ziet groeien, professoren met de
dood worden bedreigd, kliklijnen worden geopend en extreemrechtse trollenlegers
online met een stortvloed aan bagger enkel willen intimideren en muilkorven.’
Van dit
argument gaat een grote overtuigingskracht uit. Maar waarom heeft hij dit
argument niet versterkt en aangevuld met andere, even sterke argumenten?
Democratie steunt op de aanname dat finaal het gros van de burgers in de
constante botsing van gefundeerde meningen een goed en rechtvaardig oordeel kan
vormen. Dat mensen redelijk zijn, en in de regel openstaan voor rationele
argumenten. Als we daar nog steeds in geloven, waarom laten we punten van
geschil dan niet vaker en harder botsen, eerder dan ze uit de weg te gaan?
Waarom is het zo moeilijk om te zeggen:
‘Geachte professor, beste Mark,
ik heb uw boek met veel interesse gelezen en herlezen. Ik waardeer uw
intellectuele inspanningen, ik heb diep respect voor de inzichten die u in uw
lange academische carrière met het publiek hebt gedeeld. Hoewel ik het
cijfermateriaal dat u in uw jongste publicatie niet betwist, hebben een aantal
conclusies die u eraan verbindt mij geschokt. Sterker nog, ik denk dat u zich
op dit en dit punt vergist, en wel om die en die en die reden.’
Geloven we er nog in
dat het zo moet? Dat dit de samenleving versterkt, eerder dan uitholt? Indien
niet, laat dan het redeloze geraaskal van het extremisme maar aantreden.
Donzen
totalitarisme, bot scalpel
Als het reviewen van monografieën
de auteur altijd wat onrecht doet, dan geldt dit des te sterker voor bundels,
waarin ideeën doorgaans tot hun essentie worden samengebald en onderhevig zijn
aan aftakelingsprocessen die gepaard gaan met het verstrijken van de tijd. ‘De “zuivere
geest” is zuivere stompzinnigheid: trekken wij het zenuwstelsel en de
zintuigen, het “sterfelijke omhulsel”, ervan af, dan maken we een rekenfout –
en niets anders!’ (Nietzsche, De antichrist, De Arbeiderspers 1997). Het
is wellicht vanuit het zalvende besef van die onvolkomenheid der Ideeën (zowel
die van de auteur als van mezelf) dat mijn bedenkingen bij Vrijheid veiligheid
het best gelezen kunnen worden.
In Vrijheid veiligheid resoneert de constante vrees
dat een in dons gehuld autoritarisme ongemerkt ons democratisch staatsbestel
binnensluipt, waar het de fundamenten langzaam maar zeker aanvreet. Het beeld
van een totalitarisme-in-minuscule-stappen is niet nieuw. Victor Klemperer riep
het al op in zijn LTI (1947): ‘En als
nu de beschaafde taal uit giftige elementen is gevormd of draagster van
gifstoffen is geworden? Woorden kunnen nietige stukjes arsenicum zijn: ze
worden ongemerkt ingeslikt en lijken geen uitwerking te hebben, maar na enige
tijd is de gifwerking er toch’ (LTI, Atlas, 2000). Hetzelfde beeld
schetste de Italiaanse romanschrijver en professor semiotiek Umberto Eco, in
een essay dat hij in 1995 schreef voor de herdenking van het einde van de
Tweede Wereldoorlog, precies vijftig jaar eerder: ‘Het Oer-fascisme heeft de
neiging om in de meest onschuldige gedaantes telkens terug op te duiken. Het is
onze taak om het te ontmaskeren, het in al zijn nieuwe vormen aan te wijzen –
elke dag, overal ter wereld’ (Reconnaître le fascisme, Bernard Grasset
2017).
Het
‘Weimarmoment’ waar Elchardus het over heeft, symboliseert dit sluimerende,
vulkanisch borrelende ongenoegen, dat ooit, als ware het een natuurwet,
ongecontroleerd en in al zijn verwoestende kracht tot uitbarsting zal komen.
Dat de term ongelukkig gekozen is (omdat de auteur de huidige malaise
toeschrijft aan concrete keuzes van politieke leiders en activisten, terwijl de
crisis van Weimar net het gevolg was van de onmogelijkheid van politieke
leiders om nog keuzes te maken) en voor de auteur zelfs ietwat pijnlijk (omdat
hij economische verklaringsfactoren in ruime mate inruilt voor
identitair-politieke – terwijl Weimar net de doodsteek kreeg door de
wereldwijde economische crisis en het pad naar het naziregime werd geëffend
door de uitgebreide financiële steun van de bancaire en industriële sector) is
misschien nog de minst belangrijke van alle bezwaren.
Belangrijker lijkt mij de
bedenking dat men bij het terechte benoemen en eventuele bestrijden van het
gewatteerde totalitarisme weleens zou kunnen vervallen in datgene wat men
bekampt. ‘In een neerslachtige bui bekruipt me het akelige gevoel dat verbaal
de uitroeiingskampen al worden voorbereid,’ schrijft hij in een kritiek op de
media die geen ‘mening, [anders] dan de hunne aan bod’ laten komen. In een
staaltje indrukwekkende retoriek relativeert hij meteen (‘Kom, kom, zeg ik dan
tegen mezelf, niet overdrijven’). Maar anderhalve zin verder gewaagt hij alweer
van stoottroepen en waarschuwt hij voor de ‘desastreuze’ gevolgen ‘van de
vorige eeuw’, en mogelijks ook van deze.
Het zal wel de ironie van de
columnist zijn, maar pleiten voor het afplakken van de monden van politici,
vanaf het sluiten van de stembussen tot de eerste onderhandelingsronde (de
‘ducttape-regel’), en dat in een boek waarin maximale vrijheid van
meningsuiting wordt verdedigd – het is vermakelijk, jawel, maar ook een beetje
wrang. Elchardus trekt van leer tegen ‘mensen die zich opstellen als
inquisiteurs: hun waarheid is dé waarheid’ en herkent in de grondhouding van
sommige rechters mechanismen die ten grondslag lagen aan het nazisme.
Vergeleken met sommige vertegenwoordigers van ‘sociaal engagement en ethische
bewogenheid’, betoogt hij, waren ‘de missionarissen met hun beschavingsproject
aandoenlijke amateurs’ en in vergelijking met ‘de lui die van geen continuïteit
willen weten […] ogen de nazi’s haast politiek correct’). Als de tegenstrevers
daadwerkelijk zo’n gevaarlijke wangedrochten zijn, die mogelijks de stalen
deuren naar de gaskamers al op een kier hebben gezet, welk argument heeft men
dan nog om hen niet het zwijgen op te leggen? Anders gezegd: ook in de
legitieme strijd tegen het cancelen, loert het cancelen voortdurend, en niet
minder bedreigend, om de hoek.
Elchardus
gedraagt zich - om Nietzsche (De Antichrist) nog eens van stal te halen
- als een heelmeester; hij filosofeert met het mes, en dat is prima. Helaas
lijkt zijn scalpel soms aan de botte kant, en snijdt hij op het eerste gezicht
in grote halen aanzienlijke stukken gezond weefsel weg. Zo focust hij
bijzonder sterk op het ‘declinisme’ waar enkele recente bevragingen gewag van
maken, waardoor een doembeeld ontstaat van verzuurde (want niet beluisterde)
mensenmassa’s, smekend om het herstel van hun nationale identiteit, die maar
beter snel op hun wenken bediend kunnen worden, opdat ze onze samenleving niet
helemààl in de verdoemenis storten. Dat beeld contrasteert echter sterk met
onder meer het recentste World Happiness Report (2023), dat het
gemiddelde geluksgevoel over de jongste drie jaren (inclusief de coronaperiode,
dus) in 137 landen in kaart brengt. België neemt in die lange lijst de 17de
plaats in. In 2020 was dat de 20ste plaats op 153 landen. Zo slecht
lijkt ons land het dus niet te doen. In 2018 gaf Eurostat aan dat het
geluksgevoel in de Europese Unie met 2 procent was toegenomen in vergelijking
met dezelfde bevraging vijf jaar daarvoor; gegevens van de OESO (Better Life
Index, 2020) bevestigden dat de tevredenheid over het eigen leven (‘life
satisfaction’) in België iets hoger lag dan het gemiddelde van de OESO-landen
(België nam daarbij de 18de plaats in, op 41 geanalyseerde landen).
In dat perspectief lijkt het met die zwartgalligheid redelijk mee te vallen.
Eenzelfde
chirurgische precisie ontbreekt wanneer de auteur het over ‘woke’ heeft. Hoe de
lezer dat begrip exact dient te begrijpen, en wat de verhouding is tussen het
exces en de gematigde doorsnee, wordt nergens verduidelijkt. Dat het bij die uitwassen
om een minderheid gaat, geeft de auteur meer dan eens ruiterlijk toe, maar naar
de omvang van die minoriteit heeft de lezer het raden. Zeker, kleine groepen
kunnen grote schade aanrichten. Maar ook de precieze omvang van die schade
wordt nergens aangegeven, zelfs niet bij benadering. De lezer moet het dan maar
stellen met wat anekdotiek. Toch schrijft de auteur dat het gevaar voor wat hij
‘omvolking’ noemt vooral uitgaat van islamitische religieuze fanaten en ‘het
luidruchtige legertje van wokers, dekolonisatoren en vermeende progressieven
die zich verzetten tegen een degelijk migratiebeleid en die het verdedigen van
eigenheid gelijkstellen aan racisme en op alle manier dwarsbomen’. Interessant
en mogelijk, maar waar hij die grootteorde – gezien het gebrek aan gegevens –
aan ontleent, blijft een raadsel. Dat geldt ook voor de ‘activistische
rechtspraak’ die de auteur op de korrel neemt. Hij lijkt zich te ergeren aan
magistraten die de wet ‘te ruim’ interpreteren, zoals anderen zich wellicht
ergeren aan die keren dat ze dat ‘te weinig’ zouden doen. Als de scheidingslijn
tussen het discretionaire en het ontoelaatbare niet duidelijk wordt vastgelegd,
betekenen termen als ‘activistisch’ en ‘conservatief’ echter niet veel méér dan
dat het oordeel van het Hof de auteur niet bevalt. Daar vervolgens aan
verbinden dat het parlement de arresten dan maar met een bijzondere meerderheid
ongedaan moet kunnen maken, trekt het evenwicht tussen de machten wel erg snel
bijzonder scheef.
Links van links
Toch laat Vrijheid veiligheid
zich in geen geval lezen als de pennenvrucht van een verstard, conservatief
socioloog, en al helemaal niet als het pleidooi voor machts1deelname van het
Vlaams Belang dat sommige critici er in zien, noch op het lokale, noch op het
Vlaamse of federale niveau. Ooit streefde het conservatisme naar het behoud en
de versterking van de maatschappelijke instellingen (de scholen, de politie, de
kerk, het gevangeniswezen, de staat), in de veronderstelling dat ze zwakke
individuen op het rechte pad zouden houden en bij een occasionele dwaling de
juiste richting zouden wijzen. In die tijd leek kritiek op die instellingen,
met hun vermeende perverterende uitwerking op het van nature op anderen
gerichte, sociale individu, het alleenrecht van de progressieve linkervleugel.
Hoewel ook de progressisten gaandeweg dié instituties zijn gaan omarmen die het
individu schragen en versterken, heeft ze haar wantrouwen tegenover de
instellingen altijd bewaard. In dat opzicht situeert Elchardus’ kritische
houding tegenover media, politieke partijen en rechtbanken zich ten volle aan
de linkerzijde. Sterker nog: uit bezorgdheid over de ingeslagen route haalt hij
zelfs de instellingen uit de eigen familie over de hekel. Wat critici aanduiden
als een ruk naar rechts lijkt in die zin eerder een positionering aan de
kritische zijde van links (Unzeitgemäss, of zoals de Nederlandse
socioloog Willem Schinkel het noemde, links van links, ‘altijd en eeuwig buiten
de kaders van de dominante discussie proberen te denken’ zie: Denken in een
tijd van sociale hypochondrie -- Klement, 2008).
Links denkt Elchardus ook waar
het zijn vertrouwen in het oordeelsvermogen van de individuele mens en burger
betreft. In feite is zijn hele boek een pleidooi voor de versterking van een zo
groot mogelijk deel van de burgers (de ‘meerderheid’) en bekritiseert het alle
pogingen om emancipatie van de burgers te fnuiken. Elchardus bepleit ‘mondigheid,
emancipatie, uitkomen voor je mening’, ‘onderzoek, democratie, respect van en
voor de meerderheid’, en een ‘zachte gezindheid, een respectvolle gevoeligheid
voor andere meningen’. Hij stelt overheden aan de kaak die het altijd beter
menen te weten en die halsstarrig weigeren te luisteren naar verzuchtingen van
de burger - ondanks de demonstraties, ondanks de resultaten van de stembusgang,
ondanks de aanzwellende protesten. Hij breekt een lans voor ‘het herstel van de
controlefuncties van de vertegenwoordigers van het volk’ en vraagt zich luidop
af of het wel gezond is dat partijvoorzitters zo veel macht hebben dat ze hun
partijen enkel nog als voetvolk en spreekbuizen gebruiken. Welke rechtgeaarde
democraat kan het daarmee oneens zijn? Of een quasi-exclusief identitair
discours bijdraagt aan een oplossing, of de problemen eerder versterkt; of het
verstandig is om met de toegang van extreemrechts op het lokale niveau te flirten
om de luisterbereidheid van de huidige politieke leiders op te poken; en of
wereldvreemde en hardleerse magistraten zo bedreigend zijn voor de rechtstaat
als de auteur beweert – het zijn ongetwijfeld elementen van verder debat. In
elk geval maken ze duidelijk dat Elchardus niet zo eenvoudig te vatten valt in
categorieën van progressief en conservatief, in onveranderlijke conceptuele
kooien. Sommigen zien daarin een reden tot ostracisme. Voor anderen is het
eerder een bewijs van vrijmoedigheid en intellectuele rijkdom.
Heeft Elchardus zich
losgemaakt van zijn ideologische wortels, of bloeit nu pas open wat altijd al
in de kern aanwezig was? Wie zal het zeggen? Of beter -- wat doet het er toe?
Finaal zegt het immers niets over de juistheid van zijn gegevens of de kracht
van zijn analyse. Wellicht was Vrijheid veiligheid niet bedoeld als het
heilige boek van eender welke politieke fractie, dat door alle discipelen van
de sociaal-evangelist moest worden gevolgd en aanbeden. Net als Reset
lijkt zijn jongste bundel het resultaat van een oprechte intellectuele
inspanning, vol interessante ideeën en zienswijzen, toepasbaar op tal van
maatschappelijk relevante thema’s. Ongetwijfeld heeft de auteur er zich mee
losgemaakt van enkele van zijn leermeesters en hoopt hij dat zijn lezers
hetzelfde zullen doen – en dat is prima, zo. ‘Alleen ga ik nu, mijn discipelen!
Gaan ook jullie nu heen en alleen! Zo wil ik het! […] Jullie hadden jezelf nog
niet gezocht: toen vonden jullie mij. Zo doen alle gelovigen; daarom heeft alle
geloof zo weinig om het lijf. Nu gebied ik jullie mij te verliezen en jezelf te
vinden; en pas als jullie mij allemaal hebt verloochend, wil ik naar
jullie terugkeren…’ (Nietzsche, Ecce homo – Arbeiderspers, 2000). Nu
valt enkel nog af te wachten wat de sympathisanten die Elchardus omarmden en de
critici die hem uitspuwden, daadwerkelijk met zijn nalatenschap bij leven doen.
Mark Elchardus:
Vrijheid veiligheid, Ertsberg, Aalter 2023, 348 p. ISBN 9789464369915
deze pagina printen of opslaan