Met haar roman Aleksandra,
die een paar maanden voor de Russische inval in haar moederland
Oekraïne verscheen, maakte Lisa Weeda een sterk opgemerkt debuut in de
Nederlandse literatuur. De roman werd onder meer bekroond met de Bronzen Uil en
haalde de shortlist van de Libris Literatuurprijs. Ik kan me perfect voor de
geest halen hoe de jury van de Libris voor een soort dilemma kwam te staan: een
roman bekronen die vanuit literair oogpunt een ware verademing was, en dit
alleen al door de totaal eigenzinnige manier waarop de auteur haar
familiegeschiedenis in kaart bracht, of anderzijds de kritiek voor zijn als zou
hier een roman worden bekroond waaraan in de mainstream van goodwill tegenover
het land dat werd aangevallen door buurland Rusland, niemand, ook niet de jury
van de grootste literaire prijs uit ons taalgebied, kon of mocht voorbijgaan?
Was er in Akeksandra
nog een directe link met Oekraïne, in Dans dans revolutie
kiest Lisa Weeda voor het fictieve land Besulia als setting. Geen stad, geen
dorp, hoe onooglijk ook, of de inwoners moeten de wreedheden van de Tenebrianen
(het Latijnse ‘tenebrae’ klinkt hier door, het zijn de kinderen van de
duisternis, meer nog: de kinderen van het kwaad) ondergaan. Veel
verbeeldingskracht heeft de lezer niet nodig om in de beschreven situaties
Oekraïne te herkennen:
‘De Tenebrianen bezetten bijna alle huizen, een groot deel van de mensen
werd gedood. Deze Mara hield zich meer dan een maand schuil in haar kelder met
bijna niets te eten.’
Ontbering, angst, uitzichtloosheid: het zijn de beelden die ons dagelijks
bereiken (en nu ook te maken hebben met het Israëlisch-Palestijns conflict).
Dat Lisa Weeda in haar roman een jonge vrouw ten tonele voert die video’s maakt
over de oorlog in het land, maakt duidelijk hoe het beeldmateriaal steeds
belangrijker is geworden, ook in de opinievorming (even terzijde hier: als
virtual-realityregisseur maakte Weeda naam voor zij zich, vanuit het besef dat
de werkelijkheid de verbeelding heeft ingehaald, ook echt als romanschrijver
profileerde).
Dans
dans revolutie is meer geworden dan een documentair relaas van een oorlog
en de ermee gepaard gaande ontmenselijking van niets en niemand ontziende
agressors. Zeker, verspreid over de roman wordt de lezer het verhaal aangereikt
van individuele gevallen van slachtoffers in Besulia: ‘Het land is ziek
geworden van verdriet. Er zijn donkere krachten onze dorpen, bossen en steden
in geglipt. De aarde is in rouw.’. En bij uitbreiding: ‘De mensheid is haar
eigen duivel. We lijken te worden geboren om onze eigen soort te martelen en de
dood in te jagen. Om toeschouwer van ons eigen donker te zijn, generatie na
generatie.’ Maar Weeda kijkt verder.
Het gaat om de manier waarop
mensen, vooral expats dan, hun gestorven en/of gesneuvelde landgenoten weer tot
leven dansen. Ik denk hier terug aan de uitspraak van de Duitse choreografe
Pina Bausch: ‘Dans, dans, anders zijn we verloren.’ Weeda heeft het over
de ‘svaboda samoverzjenja’, de traditionele Belusiaanse dans, ‘daar kan je het
kwaad mee verjagen, het duister en de duivel. En de doden die te vroeg zijn
heengegaan, die kan je weer tot leven wekken, als je het goed doet.’ In de roman
wordt steeds gesproken van de ‘slechte doden’, mensen die – onder meer door
oorlogsgeweld – te vroeg zijn gestorven.
Weeda heeft haar ‘dans-van-het
leven’ op een ingenieuze manier opgebouwd. Begin- en slothoofdstuk haken in
elkaar: ze zijn opgevat rond de figuur van Toni, die tweeënhalf jaar na de
oorlog in Besulia samen met haar collega Kaspar bij de body-pick-up-service
werkt en de lijken van oorlogsslachtoffers ophaalt die dan later bij burgers
worden afgeleverd met de vraag die weer tot leven te dansen. Mooi gevonden hier
is dat reeds in het openingshoofdstuk, zij het schijnbaar achteloos dan, de
personages hun opwachting maken die verder zullen komen meespelen in het
verhaal. Dat ‘verder’ is door Weeda opgebouwd als een retrograde, waarbij
gaandeweg stappen in de tijd worden teruggezet die de lezer bij het uitbreken
zelf van de oorlog moeten brengen. En al even inventief hier is het gegeven dat
het icoontje boven de tekst in het hoofdstuk dat terugblikt op de situatie
‘vier dagen voor de oorlog’ en alle personages bijeenbrengt die voordien al
apart zijn behandeld, gewijzigd is: het is niet meer het zwart-witteken (een
metaforische voorstelling van goed en kwaad) dat overal elders wordt gebruikt,
maar het ineen gestrengelde beeld van zes figuurtjes die op tranen of tere
bloesems lijken.
Werkelijkheid en geloof in de magisch-helende kracht van de dans haken in
elkaar, geleid door de aan traditionele riten herinnerende figuur van de
Notsjnik. Op die manier overstijgt het geheel het louter aan de persoon van de
auteur gerelateerde levensverhaal. En toch, heeft Weeda het hier niet over
zichzelf als ze schrijft: ‘ik huilde jaren later over wat er met onze familie
gebeurd was, met mij, als jong meisje ver van huis. Het was alsof ik twee
lichamen had gehad: een dat functioneerde en een dat gevoelens had opgeslagen
die er niet uit konden. Het duurde lang voordat ik die twee lichamen echt over
elkaar heen kon schuiven.’
Lisa Weeda: Dans dans revolutie, De Bezige Bij, Amsterdam 2024, 238 p.
ISBN 9789403194110. Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan