Poëzie

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Stefaan van den Bremt: Leenman

door Dirk De Geest

Stefaan van den Bremt betitelt zichzelf in zijn jongste bundel als ‘leenman’. Het woord verwijst naar de afhankelijkheid van landbewerkers in de feodale tijd, toen de vazal of leenman een deel van de opbrengst van het land verschuldigd was aan de leenheer. De dichter situeert zichzelf zo in een lange familiale en culturele traditie waaraan hij inherent schatplichtig is. Tegelijk is hij ook in de meest letterlijke zin een ‘leenman’, iemand die leentjebuur speelt bij oudere gezaghebbende dichters. Pas in het spoor van anderen vindt de dichter zijn eigen toon en zijn poëtische identiteit.  

Van den Bremt kiest in zijn bundel, meer nog dan in het vorige werk, nadrukkelijk voor zo een dialoog met eminente voorgangers. Hij betuigt hun alle eer door hun thema’s en hun idioom deels tot het zijne te maken, maar hij is zich tegelijk intens bewust van de enorme historische kloof die hem, als 21ste-eeuwer, van dat verleden scheidt. Dit leidt tot een betrokken maar tegelijk ook kritische blik die de geïnteresseerde lezer extra zal boeien. Soms wordt de toon zelfs enigszins parodiërend.
 
De bundel opent veelzeggend met een reeks over de tijd die, zo luidt het, ons slechts ‘in leen’ is gegeven. De dichter zoekt hier nadrukkelijk inspiratie bij de middeleeuwse mystica Hadewych, die haar liederen veelal inluidde met een symbolisch natuurtafereel. Voor Van den Bremt primeert daarbij het beeld van de winter en de duisternis, momenten waar het leven dreigt te verdwijnen. Tegelijk houdt de dichter echter hardnekkig vast aan het geloof in de nakende lente, een steeds weer nieuwe vitaliteit die hij associeert met de liefde (in navolging van de minne bij Hadewych). Zelfs als de ons toegemeten tijd schraler wordt, is hij daarom niet minder belangrijk voor ons mens-zijn, wel integendeel.
 
Hadewych blijft ook verderop in de bundel steeds weer doorklinken, net omwille van haar intens geloof in de mogelijkheden en de kracht van het poëtische woord. De dichter deelt die overtuiging maar tegelijk heeft hij toch ironisch afstand genomen van zijn eigen al te naïeve jeugdige en artistieke dromen. De lokroep van de nachtegalen kan evengoed als een klaagzang geïnterpreteerd worden. Daarenboven is onze tijd blijkbaar niet langer een vruchtbaar poëtisch klimaat. Van den Bremt laat zien hoe de canon van weleer zijn inspirerende kracht grotendeels heeft verloren, net doordat de hedendaagse mens het poëtische woord hinderlijk lijkt te vinden. Dichters zijn miskende oudsiders, zoals de dichter-boef François Villon in wie de moderne dichter zich herkent, maar ze zijn niet immuun voor verkeerde lokroepen. In enkele verzen memoreert Van den Bremt hoe de grote experimenteel Lucebert zich in zijn jeugd liet verleiden door de holle slogans van het nazisme.  
 
In die zin is de epiloog van deze bundel niet zo verwonderlijk. ‘Het ongeboren gedicht’ thematiseert die spanning tussen wat de dichter wil zeggen en wat hij daadwerkelijk kan zeggen. Zoals de leenman uit de titel van zijn boek blijft hij uiteindelijk bijzonder kwetsbaar, een outsider in zijn eigen biotoop. Zelfs de poëtische vakman die Van den Bremt is, voelt hoe het woord hem bij momenten dreigt te ontsnappen.
 
Stefaan van den Bremt: Leenman, P, Leuven 2023, 55 p. ISBN 9789464757163

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri