Onzichtbaar maar niet ontastbaar
Kunsthistoricus, -filosoof en
dichter Antoon Van den Braembussche heeft enkele essays over kunst en mystiek
te boek gesteld, in Tekens van het onzichtbare. Wie zijn werken kent (proza: Denken
over kunst en De stilte en het onuitsprekelijke; poëzie : Alles
komt terug en De schaduw van Morandi) weet dat de auteur
gefascineerd is door het gedachtegoed van Friedrich Nietzsche en door de
mystiek in de poëzie, het onuitsprekelijke, de dubbele bodem van de woorden,
waar de échte betekenis te vinden is.
In vier goed gestoffeerde verhandelingen
krijgt de aandachtige lezer het gevoel dat hij bijzonder interessante colleges
van professor Van den Braembussche – in de stratosfeer van het denken -- aan
het bijwonen is. Colleges die qua inzicht nieuwe, diepzinnige werelden van
gewichtloosheid openen. Ze handelen over ‘Rumi en de grote stilte’, ‘De engelen
van Paul Klee’, ‘Anish Kapoor en de leegte’ en ‘Paul Celan en de nachttijd van
de poëzie’.
Daar
waar in De stilte en het onuitsprekelijke Rumi in verband werd gebracht
met het onuitsprekelijke in de muziek en de beeldende kunsten (de dans van de
derwisjen), wordt in het hoofdstuk ‘Rumi en de grote stilte’ ingegaan op de
betekenis van deze dichter-mysticus uit de 13de eeuw, in Oosterse en
nu ook in Westerse landen.
Hoe Rumi zich ontpopte tot één van de grootste spirituele
dichters aller tijden, maakt Van den Braembussche duidelijk in een bondige
historiek van zijn levensloop en de ontwikkeling van zijn inzichten, die hem
tot zijn mystieke liefdespoëzie bracht. De auteur onderzoekt de liefde in haar
aardse en mystieke betekenis, maar ook in haar kosmische dimensie. Liefde
voorbij het denken, voorbij het ego. De extatische dimensie brengt ons tot het
domein van het onuitsprekelijke, de non-dualiteit of de ‘verzoening van alle tegenstellingen’
zoals die in het Soefisme wordt uiteengezet en verklaard.
‘Leegte en Stilte. De
Nachtlucht’ zijn gedichten van Rumi die niet alleen een lofzang zijn op de
stilte, maar ook ruimte scheppen voor het onuitsprekelijke, achter die stilte.
In een zo rumoerige en jachtige tijd als die waarin we leven, is die stilte des
te noodzakelijker, willen we tot inzicht, zelfkennis en een uitgebalanceerde
levenshouding komen.
Het tweede essay gaat over de Engelenreeks van Paul Klee. De engelen
laten iets zien dat achter het afgebeelde ligt. Oog in oog met de dood gaat de
kunstenaar via deze picturale verkenning -- gemaakt in zijn laatste twee
levensjaren (1939/’40) doch waarvan de eerste aanzetten reeds gemaakt werden in
1913 en 1920 -- naar een luciede kijk op het bestaan. Van den Braembussche verduidelijkt de rol van de
engelen zo:
‘Het
heeft er alle schijn van dat het hier om een tussenwezen gaat, een mensachtige
gestalte die tevens een vogel belichaamt. Een gestalte die bidt, smeekt en
tegelijk een boodschap uitspreekt of verkondigt. Het tussenwezen lijkt niet
alleen lijden en opstand te belichamen, maar ook de gehele dubbelzinnigheid van
het menselijk bestaan überhaupt. Het lijkt tevens te bemiddelen tussen hemel en
aarde, god en mens, tussen enerzijds de zichtbare, alledaagse, zintuiglijke
waarneembare wereld en anderzijds de onzichtbare, geestelijke, mystieke wereld.
De nieuwe engel (‘Angelus Novus’ zo heet het werk) lijkt hier de moderne
kunstenaar zelf te zijn, een medium dat het gans andere, het ongrijpbare, het
onuitsprekelijke door zich heen laat stromen, tot uitdrukking brengt,
belichaamt.’
Deze
‘Angelus Novus’ kijkt je aan met wijd opengesperde ogen en een open mond en met
gespreide vleugels. Hij ziet een enkele catastrofe vóór hem, waar hij zou
willen aan remediëren, maar de krachtige wind uit het paradijs stuwt hem voort,
de toekomst tegemoet, aldus historicus Walter Benjamin, die het werk kocht en
bewaarde. Tot hij ermee op de vlucht ging voor het naziregime en aan het
Spaanse grensstadje Portbou zelfmoord pleegde omdat hij vreesde aan de Gestapo
te worden uitgeleverd. Ten onrechte, blijkt a posteriori.
Met een verkenning naar de
denkwereld van Anish Kapoor stuit Van den Braembussche op de leegte, het grenzeloze niets. Hoe maakt Anish
Kapoor, als beeldend kunstenaar, de leegte zichtbaar? Hij doet dat met enkele
werken als Descent into Limbo (afdaling in het voorgeborchte van de
hel), At the Edge of the World (Aan de uithoek van de wereld), en My
Body, Your Body. Geliefkoosde kleur van deze werken is zwart, omdat het de
peilloze diepte van de leegte evoceert. Bij Kapoor gaat het om het
onnoemelijke, dat wat àchter het waarneembare verscholen ligt.
Van den Braembussche constateert ook dat er twee
vormen van leegte te ontdekken zijn in de werken van Kapoor. In de vroege
werken is er een ‘volle’ leegte aanwezig, daar waar in de latere werken sprake
is van een ‘absolute’ leegte. De eerste leegte is diegene die we als absurd en
zinledig ervaren en die ons angst inboezemt voor zelfverlies, een existentiële
uitzichtloosheid die tot bestaansangst en nihilisme leidt. De tweede leegte is
die van de Oosterse gedachtewereld; die van het Zenboeddhisme, die een wereld
van sereniteit oproept: de zelfzoheid; het besef dat de dingen zijn wat
ze zijn, omdat ze leeg zijn.
Het vierde en laatste essay betreft de dichtkunst van Paul
Celan, die hij in zijn titel ‘De nachttijd van de poëzie’ noemt en die
wereldwijd ook beschouwd wordt als één van de belangrijkste dichters van de
Holocaust. Hij gaat dieper in, op de betekenis van het gedicht ‘Todesfuge’ (Fuga van de dood)
waarin het hartverscheurende lot van de kampgevangenen geëvoceerd wordt,
die zich een graf graven in de lucht. Het gedicht heeft een mythische dimensie
aangenomen en wordt wel eens de Guernica van de naoorlogse literatuur
genoemd, die sindsdien ook een inspiratiebron is geworden voor tal van
kunstenaars. Eén van die kunstenaars is Anselm Kiefer die schilderijen maakte
als ‘Dein aschenes Haar, Sulamith’ en ‘Dein goldenes Haar, Margarethe’. Dit
zijn twee citaten uit de ‘Todesfuge’ van Paul Celan. Het zijn, aldus Van den Braembussche ‘souvenirs aan de
boekhouding van de dood’. De dood die door Paul Celan in dit gedicht
omschreven wordt als : ‘de dood is een meester uit Duitsland’, ‘sein Auge eist
blau’, een verwijzing naar het superieure Arische ras. De haarlokken van
de kampbewoners werden massaal afgesneden om verwerkt te worden tot dekens,
sokken voor bemanningsleden van U-boten, voor vullingen van matrassen. De
haarlokken zijn tastbare getuigen van de persoonlijke tragiek van de
kampbewoners.
Dit
brengt de auteur ertoe om de poëzie van Paul Celan in verband te brengen met de
joodse mystiek van de Kabbala: de uitdrukking van het verborgen zelf of ‘Ein
Sof’, letterlijk vertaald ‘het naamloze zijn’, dat wat ‘zonder einde’ is
of ‘het mystieke Niets’. Met dit essay benadert Van den Braembussche ook de essentie van zijn eigen
poëtische schriftuur, namelijk de thematiek van het onzegbare en de tastbare
aanwezigheid van de mystiek tussen de lijnen. Of, zoals Antoon Van den
Braembussche het uitdrukt in zijn gedicht ‘Ein Sof’:
‘Het woord op de rand
van zichzelf, duistere wonde,
aarde, respijt.
En dat ons steeds opnieuw leerde
dat het
onzegbare
onuitroeibaar is.
Naamloze schittering.
Voorbij tijd, dood
en de troosteloze horizon.’
Met dit werk heeft
Antoon Van den Braembussche ongetwijfeld één van zijn meest betekenisvolle
geschriften afgeleverd, voor wie in kunst – en in de poëzie in het bijzonder –
de vinger wil leggen op de mystieke, tijdloze dimensie van kunst.
Antoon van den Braembussche:
Tekens van het onzichtbare. Essays over kunst en mystiek, Damon, Eindhoven
2021, 156 p. ISBN 9789463402958
deze pagina printen of opslaan