Camping,
de nieuwe roman
Maartje Wortel heeft meer plot dan haar vorige, waarvan de laatste, Dennie is een star, verscheen in 2019. Wel is
hij opgebouwd uit een aantal heel verschillende verhalen. Met als
gemeenschappelijk element dat alle personages op een bepaald moment op een
camping terechtkomen, waar ze pas helemaal op het eind iets gezamenlijks
ondergaan. Nu en dan meldt zich de almachtige vertelstem (‘[…] maar daar komen
we straks nog op’).
De camping wordt gerund door het centrale personage Victorien. Werkzaam
als streng hoedster van de waterkwaliteit in Nederland, was ze dat eigenlijk
helemaal nooit van plan geweest. Ze heeft deze ‘droom’ gepikt van haar
ex-geliefde Ode. Het boek lijkt in het begin te gaan over de relatie tussen deze
twee vrouwen (beiden met een ironische speaking name), zeker als bij Ode sprake
is van een knobbeltje in haar borst. Maar al bijna direct verdwijnt Ode uit beeld.
De camping was
lang een familiebedrijf. Twee zussen, Dorus en Dagmar, hebben samen hun vader
opgevolgd. Bij de verkoop wordt bedongen dat ze op het terrein mogen blijven
wonen. Een voor een worden de gasten gepresenteerd. Er komt er eentje om de
kwaal ‘negatief denken met een beperkte probleemoplossing’ te leren beheersen,
een ander (een legerjongen) om van een gruwelijke gebeurtenis bij te komen.
Weer een ander om zo mogelijk op z’n luie kont van een telefoonuitlaatservice
te leven. De twee zussen krijgen elk een eigen hoofdstuk en eentje samen. En er
is een snelle vertelling waarin een man en een vrouw het op een neuken zetten,
zo vaak en zo lang achter elkaar mogelijk, en op een brede variatie aan
plekken. Gaandeweg komen de kwalijke kanten van de huidige wereld de roman
binnen: het klimaat, de cokedealers (er zijn ook een paar huisjes op de
camping, een bekende plek voor illegale activiteiten) en de
vluchtelingenproblematiek. Op de camping zie je de wereld.
En ondertussen zit Victorien
maar achter de balie te lezen en Ode te missen. Tot ze onverwacht toch een keer
in een spannende vrijpartij belandt.
Qua avonturen is het niet
allemaal even interessant. Er zit bij voorbeeld een hoop getut in de verhalen van
Dorus, Bilal van de telefoonuitlaat en Bennie van de stoornis. In het begin
krijgen we een te bekende scène van een ober die staat uit te weiden over waar
al dat fantastische voedsel wel niet vandaan komt en hoe het is bereid. Daartegenover
staat een daverende, dynamische en ook nog eens erg geestige episode vanuit
Dagmar, met aandacht voor inclusief, antikoloniaal theater van een ‘leuke
nieuwe groep zwarte makers’. Ook zijn er enkele mooi door het verhaal geweven
elementjes.
De
leukste daarvan zijn de fijn gevarieerde mijmeringen en uitspraken over wachten
en verwachten. Zoals van de vader die zijn dochters voorhoudt dat zelfs de
uitspraak ‘Tot morgen’ al best gedurfd is en daarmee Albert Camus weet te nuanceren.
Ook zijn er de bij Wortel (en literaire kring) te verwachten verwikkelingen op
het punt van de genders (zou je nou wel met een vrouw?, vrouw die via een man
bij de lesbische liefde terecht komt, lesbische vrouw die toch weer op prettige
wijze met een man het bed induikt).
Het sterke omslag (van Janine Hendriks) illustreert
effectief de relativiteit van een en ander: een lege, gele plek is wat er van
je achterblijft, het bewijs dat je daar was. Dorus, die de ene na de andere
cursus volgt, had met korrelige en vage foto’s van de vergeelde tentplekken op
een fotografiecursus het hoogste cijfer van de groep gekregen. Mede dankzij de
door de docent als interessant ambigu opgevatte titel van de reeks: We zijn er
geweest.
Dan
is er het slot. Er wordt verschillende keren naar vooruitgewezen. Heel ironisch
of cynisch in het hoofdstuk over het alsmaar vrijende stel (‘[…] hoopte dat de
nacht snel voorbij zou gaan). Een andere keer, ook best mooi gevonden, via het
personage Rover, de hond. Maar dat het zó dramatisch en explosief zou zijn? Kon
de schrijfster nou niks beters verzinnen? Vast wel, maar dat deed ze,
waarschijnlijk om een beetje te pesten, niet. Een denderende climax van het
verhaal, maar wel een beetje een anticlimax voor de lezer als die de lol ervan
niet wenst in te zien.
Als je dat interessant vindt, kun je in de interviews die
Wortel recent gegeven heeft lezen wat ze uit haar eigen bestaan heeft gebruikt.
Zoals de zwemmersbril die Dagmar van een zwemster gekregen heeft en die ze opzet
bij het uien snijden. Iets wat Wortels huidige partner doet, Femke (Heemskerk),
aan wie het boek is opgedragen.
Maartje Wortel: Camping, Prometheus, Amsterdam 2024, 237 p.
ISBN 9789044654929. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan