Elsbeth Ettty, die eerder
al biografieën publiceerde over Henriette Roland Holst en Willem Wilmink,
presenteert nu een lijvig boek over Hugo Brandt Corstius, tien jaar na zijn
overlijden. Het is een uitvoerig levensverhaal, dat gebaseerd is op allerlei
documentatie maar ook op vooronderzoek door Liesbeth Koenen (die helaas
overleed voor ze haar studie kon voltooien).
Hugo Brandt Corstius beheerste
tientallen jaren lang de opiniërende journalistiek in Nederland. Zijn columns
waren gevreesd en doorgaans rancuneus, maar zijn stijl was bij momenten
weergaloos. Dat resulteerde in een voordracht voor de grootste literaire prijs
in Nederland, de P.C. Hooftprijs, maar de bevoegde minister weigerde het advies
van de commissie te volgen. Een paar jaar leden kreeg Brandt Corstius alsnog de
onderscheiding, wat hem meteen bijzet in het rijtje van de grote Nederlandse
essayisten en columnisten.
Etty reconstrueert in haar verhaal in detail de opgang van dat
schrijverschap, met veel aandacht voor zowel het publieke als het intieme leven
van haar protagonist. Hugo Brandt Corstius groeit op als een moeilijk kind, een
regelrechte pestkop maar tegelijk een hoogintelligente jongen. De biografe
onderstreept, in navolging van Brandt Corstius zelf, hoe hij waarschijnlijk een
autistische spectrumstoornis vertoonde, iets wat hem in staat stelde om zich
mateloos te concentreren maar wat tegelijk zijn empathische vermogen ten
opzichte van de medemens verstoorde.
De jongeman geeft blijk van een
grote eigenzinnigheid. Professioneel zal hij wiskunde gaan studeren, promoveert
uiteindelijk op de modellering van taal volgens mathematische principes. Brandt
Corstius is werkzaam aan verschillende universiteiten in binnen- en buitenland,
aanvankelijk als wiskundige maar later vooral als algemeen taalkundige, maar
zijn wetenschappelijke loopbaan is weinig succesvol. Daarenboven blijkt steeds
weer hoe hij zich niet weet aan te passen aan het onderwijssysteem en de
daarmee gepaard gaande organisatie. Hoe veelbelovend ook de start van Brandt
Corstius’ loopbaan ook geweest mag zijn, zijn bijdrage tot de hedendaagse
taalkunde lijkt verwaarloosbaar. Tegelijk echter is hij onvergetelijk als de
auteur van diverse boeken over het Opperlans (de creatieve tegenhanger van het Nederlands),
telkens geschreven onder het pseudoniem Hugo Battus. Het zijn unieke
verzamelingen met palindromen, anagrammen, grapjes en weetjes over de taal.
Het is echter
geen toeval dat Brandt Corstius dat werk publiceert onder de naam van een alter
ego. Ook als columnist is hij tuk op schuilnamen, deels om zijn eigen
identiteit te verbergen (en schaamteloos zijn gang te kunnen gaan tegen echte
en vermeende tegenstanders), deels ook om zijn enorme productie in segmenten
onder te verdelen, zoals de heteroniemen waarachter de Portugese dichter Pessoa
schuilging. Ruim drie dozijn pseudoniemen worden door Etty aan het licht
gebracht. Sommige daarvan, zoals Piet Grijs of Raoul Chapkis, krijgen meerdere
boekpublicaties op hun naam; in andere gevallen gaat het om meer occasionele
maskers.
Duizenden
columns worden op die manier geschreven en gepubliceerd op tal van plaatsen.
Vaak spelen ze in op de actualiteit of zijn het (deels gefingeerde)
terugblikken op persoonlijke of familiale ervaringen. Het beruchtst zijn echter
de vele polemieken, waarin Brandt Corstius zich als een messcherp ruziemaker
laat zien. Hij richt zich haast doorlopende tegen de Nederlandse kabinetten,
maar ook meer persoonlijke aanvallen op gezaghebbende schrijvers als Mulisch of
Hermans ontbreken niet. Brandt Corstius beschouwt zich in dat opzicht als de
erfgenaam van Multatuli, ook al zal hij zijn biografie van zijn voorbeeld nooit
afwerken (maar wel de royale voorschotten en beurzen voor het schrijven daarvan
in ontvangst nemen).
Het belangrijkst zijn de persoonlijke conflicten waarbij het vitriool
soms decennialang van de pen blijft druipen. De vete tussen Tamar (Renate
Rubinstein) en Brandt Corstius is daarvan een typisch voorbeeld. Niet toevallig
berusten hun meningsverschillen ook op het feit dat, naar verluidt, zij Brandt
Corstius na enige tijd als minnaar de bons heeft gegeven. Zijn seksuele lust is
immers even mateloos als zijn literaire productiviteit. In zijn agendaatjes
staan tientallen minnaressen geregistreerd met de toevoeging ‘X’ voor seksuele
activiteit. Het lijkt een verslaving, even obsessief als de schrijfmicrobe en
de zucht om te polemiseren. Daarnaast had Brandt Corstius ook jarenlang een
homoseksuele relatie met de latere theateronderzoeker Hans van den Bergh.
Veel van die
informatie was slechts in kleine kring bekend, maar Elsbeth Etty vindt het
noodzakelijk dat allemaal in detail op te rakelen. Daardoor heeft deze
biografie iets van een roddelblad, maar na een paar honderd bladzijden worden
die nieuwe kortstondige relaties en nieuwe ruzies ronduit vervelend. Omgekeerd
laat deze biografie tal van kansen liggen om het oeuvre van Brandt Corstius te
situeren in een ruimere context: zijn relatie tot Provo, zijn verhouding met
Theo van Gogh, zijn plaats tussen andere columnisten (en de hoogdagen van het
genre in de literaire pers), zijn bijdrage tot de snel opkomende taalstudie…
Het wordt allemaal kort aangestipt, maar dan komt alweer een nieuwe affaire de
pret van deze lezers bederven. Hetzelfde geldt eigenlijk voor de verdiensten
van Brandt Corstius als schrijver: steeds weer wordt zijn unieke pen
beklemtoond, maar zijn denkbeelden over geslaagde literatuur en zijn ideeën
over het schrijven en de stijl krijgen veel te weinig aandacht.
Dit is een goed boek
voor wie de details van Brandt Corstius’ levensloop wil weten (waarbij de
biografe zich in allerlei bochten wringt om zijn amorele gedrag niet te
expliciet te veroordelen), maar geen studie die de naoorlogse wetenschap, pers
en literatuur in Nederland belicht.
Elsbeth Etty: Ik heb nog nooit
gelogen. Hugo Brandt Corstius 1935-2014, Querido, Amsterdam 2024, 573 p. : ill.
ISBN 9789021490786. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan