Harry Vaandrager (1955) debuteerde
in1978 met een dichtbundel, waarna er een schitterende publiceerstilte heerste,
maar liefst tot 2010 (nieuwe poëzie). De oorzaak van de relatieve orkaan aan
prozawerken: vijf stuks tussen 2011 (Aan
barrels) en 2024 (Spuugzat), is
niet bekend. Alle vijf zijn erg lastig te duiden, leunend op een aantal
elementen: vermenging van genres, experimenteel, een aanwezige, zwartgallige
schrijver, weinig mogelijkheden tot identificatie met de personages,
nihilistisch, beeldend, veel Beckett. Enkele critici nemen ruim de tijd om
werken als Koprot, Maskerade (2016) en Ik
wordt te begrijpen. Er is een
academicus, Ewoud Goethals, die aandachtig het werk van Harry Vaandrager naast
dat van Samuel Beckett legde (KU Leuven, masterproef: ‘We begrepen elkaar’:
Harry Vaandrager en Samuel Beckett; een vergelijkende literatuurstudie
(2018). Vaandrager startte zijn boeken nagenoeg steeds met een motto uit het
werk van deze schrijver.
Maar deze keer niet. Sterker nog: het lijkt er op dat
Vaandrager zijn idool in dit boek vaarwel zegt. Iets over de helft gaat hij
tekeer tegen mensen die alsmaar roepen dat hij een zelfbenoemd genie imiteert.
Hij wil helemaal niets meer met die flapdrol te maken hebben. ‘Hij hoort niet
thuis in mijn roman’.
Dat de schrijver het schrijven spuugzat is, is niet iets
nieuws bij Harry Vaandrager. Evenals het uitdragen van een behoorlijk
zwartgallige levensvisie. De personages in Spuugzat hameren ook de hele
tijd op het aambeeld van somberte, illusieloosheid en de dood. En mijmeren net
zo vaak over de relatie werkelijkheid en fictie, waarheid en leugen als de
auteur. Die personages lijken daardoor nogal op elkaar. Ze willen mede hierom vaak
niet echt tot leven komen, ook doordat de schrijver niet geïnteresseerd is in karaktertekening
en gepsychologiseer en ook niet in anekdotes en een plot.
In de verte is er toch wel deze
plot. Er is een gezin, vader, moeder, Pauline, zus, broer. Er zijn een
(ex-)vriend, een vriendin, een psychologe en een schrijver (en een uitgever).
De auteur stelt ze voor als in een toneeltekst: ‘in volgorde van eerste
opkomst’. Met Pauline is iets verschrikkelijks gebeurd, zo te lezen een botte
verkrachting en de dader lijkt een neef van haar te zijn. Die neef moet
natuurlijk dood, verschrikkelijk lijden en dergelijke, maar drie jaar later is
dat nog steeds niet gebeurd. De schrijver wil graag het verhaal van het gezin
in beeld brengen, maar heel veel wijzer van de zwartgallige verhalen van de
gezinsleden, de vrienden en de psychologe wordt hij niet. Integendeel, ze
vinden hem maar een minkukel, wellicht moeten ze zelf maar eens aan het
schrijven gaan (een geestig motief). De schrijver schiet ook niet erg op omdat
Pauline zich in stilte hult. De uitgever, ten slotte, is het spuugzat, dat
uitgeven van de boeken van de schrijver, allemaal verliesposten.
Voor de
overzichtelijkheid neem ik de uitnodiging van de auteur aan om dit proza te
lezen als een noodlotsdrama. Niet alleen door de opmerking ‘in volgorde van
eerste opkomst’, ook omdat er in de tekst over moeten acteren en het eind van
de voorstelling gesproken wordt. Maar zeker als we het aantal delen van zijn
boek zien: vijf. We blijken terecht te komen in een tragedie. Met, naar keuze,
de schrijver als hoofdpersoon of Pauline. Of allebei.
Het lukt in het lange eerste
deel (‘Het gif’) en het korte tweede (‘Des duivels’), vanuit Pauline, de
schrijver niet de personages tot echt bruikbare teksten of harde feiten te
verleiden. We komen te weten dat Pauline tegen de anderen niets zegt, en in
haar stille monoloog meent ze er wel zeker van te zijn dat ze op weg is naar de
dood. In deel drie (‘Een perversiteit’) typeert de schrijver zijn
schrijverschap, maar het hoogtepunt, en meteen ook het dieptepunt (de schrijver
zal ten onder gaan), is de tirade van de uitgever. Die houdt van zijn schrijver
maar heeft het tegelijkertijd ook helemaal gehad met hem.
Onverkoopbare, zwartgallige
bedenksels zijn diens boeken, altijd verliesposten ook. Hij kapt ermee, het
volgende boek zal niet verschijnen. In deel vier (‘Obsessies’) zie je dan ook
de verdere neergang van de schrijver, die kan immers niet anders. In de woorden
van de moeder: ‘Je bent nu eenmaal verbannen naar de literatuur.’ De monologen
van de personages gaan gewoon verder, even zwartgallig als die in het eerste deel.
Deel vijf (‘Verzwijgsels’),vanuit Pauline aan gene zijde, is zowel afwikkeling als
catharsis. Het is het vaarwel zeggen tegen de literatuur. Maar ze verbreekt
haar zwijgen en durft ‘ik’ te zeggen. De schrijver neemt daarmee via zijn
bedenksel nóg een keer afscheid van Samuel Beckett. Goethals: ‘Hun [Beckett en
Vaandrager] personages hebben moeite met het voornaamwoord ‘ik’. Zij geloven
niet in een stabiele, kenbare identiteit, maar verlangen er wel naar.’ Maar
hier staat het dan toch, pontificaal, als slotakkoord.
Nu zijn er twee mogelijkheden.
Vaandrager stopt ermee, hij neemt afscheid van de literatuur. Daar is wel wat
voor te zeggen. Dat geneuzel over echt en verbeelding, het gekoketteer met
ontoegankelijkheid, het schrijven van een boek dat niet schijnt te lukken en
dat je dan aan het eind uithebt, ja, dat kennen we nou wel. Personages die te
sterk op elkaar lijken of die niet tot leven komen en met wie je je niet kunt
identificeren. De ondertitel (= een vertekende afbeelding, die er alleen vanuit
een bepaalde hoek of onder bepaalde optische voorwaarden realistisch uitziet)
had ook bij andere boeken gekund.
Of hij neemt het advies van zijn uitgever ter harte: ‘word toegankelijk, wees herkenbaar, smijt
de deur van het voorgaande achter je dicht, laat dat handjevol zogenaamd
fijnbesnaarde lezers in hun sop gaarkoken, vergeet die snoeshanen op de
universiteiten, [….] Denk in onderwerpen in plaats van in thema’s [….],maak het
hedendaags en hupsakee naar de drukker ermee.’
Iets hiervan zien we al wel in
dit voor Vaandragers doen ook redelijk overzichtelijke boek. Die uitgever is
nou echt een personage waarin je je helemaal kunt verplaatsen. Hij levert
anekdotes. Hij droomt ook nog eens spectaculair, in dit geval van een
boekpresentatie waar een auteur wild in het rond spuugt, immense hoeveelheden. Ook
de academicus loopt in die droom rond! Het is natuurlijk erg leuk dat het balanseer-uitgever
Kris Latoir achterin oprecht bedankt wordt voor zijn loyaliteit.
Verder komen er in
deel vier voorzichtig wat anekdotetjes langs. De zoon gaat aan de zuip met zijn
moeder. De vriendin en de zus halen erg mooie herinneringen aan Pauline op
tussen hun gesomber door. En de zus krijgt ineens even iets heel lichts als ze
op de vraag van de schrijver of ze gelukkig is, antwoordt: ‘Nee natuurlijk’,
maar daaraan toevoegt: ‘Maar heb geen meelij met mij, ik geniet een tamelijk
opgeruimd leven’.
Ik gok op de tweede mogelijkheid: Vaandrager komt met een lichter,
redelijk toegankelijk boek.
Harry Vaandrager: Spuugzat, het balanseer, [Gent] 2024, 197
p. ISBN 9789464776782
deze pagina printen of opslaan