Nederlands proza

BOEKEN NR. 3, MAART 2025

harry vaandrager: Spuugzat. ’n anamorfose

door Henk van Viegen

Harry Vaandrager (1955) debuteerde in1978 met een dichtbundel, waarna er een schitterende publiceerstilte heerste, maar liefst tot 2010 (nieuwe poëzie). De oorzaak van de relatieve orkaan aan prozawerken: vijf stuks tussen 2011 (Aan barrels) en 2024 (Spuugzat), is niet bekend. Alle vijf zijn erg lastig te duiden, leunend op een aantal elementen: vermenging van genres, experimenteel, een aanwezige, zwartgallige schrijver, weinig mogelijkheden tot identificatie met de personages, nihilistisch, beeldend, veel Beckett. Enkele critici nemen ruim de tijd om werken als Koprot, Maskerade (2016) en Ik wordt te begrijpen. Er is een academicus, Ewoud Goethals, die aandachtig het werk van Harry Vaandrager naast dat van Samuel Beckett legde (KU Leuven, masterproef: ‘We begrepen elkaar’: Harry Vaandrager en Samuel Beckett; een vergelijkende literatuurstudie (2018). Vaandrager startte zijn boeken nagenoeg steeds met een motto uit het werk van deze schrijver.
 
Maar deze keer niet. Sterker nog: het lijkt er op dat Vaandrager zijn idool in dit boek vaarwel zegt. Iets over de helft gaat hij tekeer tegen mensen die alsmaar roepen dat hij een zelfbenoemd genie imiteert. Hij wil helemaal niets meer met die flapdrol te maken hebben. ‘Hij hoort niet thuis in mijn roman’.
 
Dat de schrijver het schrijven spuugzat is, is niet iets nieuws bij Harry Vaandrager. Evenals het uitdragen van een behoorlijk zwartgallige levensvisie. De personages in Spuugzat hameren ook de hele tijd op het aambeeld van somberte, illusieloosheid en de dood. En mijmeren net zo vaak over de relatie werkelijkheid en fictie, waarheid en leugen als de auteur. Die personages lijken daardoor nogal op elkaar. Ze willen mede hierom vaak niet echt tot leven komen, ook doordat de schrijver niet geïnteresseerd is in karaktertekening en gepsychologiseer en ook niet in anekdotes en een plot.
 
In de verte is er toch wel deze plot. Er is een gezin, vader, moeder, Pauline, zus, broer. Er zijn een (ex-)vriend, een vriendin, een psychologe en een schrijver (en een uitgever). De auteur stelt ze voor als in een toneeltekst: ‘in volgorde van eerste opkomst’. Met Pauline is iets verschrikkelijks gebeurd, zo te lezen een botte verkrachting en de dader lijkt een neef van haar te zijn. Die neef moet natuurlijk dood, verschrikkelijk lijden en dergelijke, maar drie jaar later is dat nog steeds niet gebeurd. De schrijver wil graag het verhaal van het gezin in beeld brengen, maar heel veel wijzer van de zwartgallige verhalen van de gezinsleden, de vrienden en de psychologe wordt hij niet. Integendeel, ze vinden hem maar een minkukel, wellicht moeten ze zelf maar eens aan het schrijven gaan (een geestig motief). De schrijver schiet ook niet erg op omdat Pauline zich in stilte hult. De uitgever, ten slotte, is het spuugzat, dat uitgeven van de boeken van de schrijver, allemaal verliesposten.
 
Voor de overzichtelijkheid neem ik de uitnodiging van de auteur aan om dit proza te lezen als een noodlotsdrama. Niet alleen door de opmerking ‘in volgorde van eerste opkomst’, ook omdat er in de tekst over moeten acteren en het eind van de voorstelling gesproken wordt. Maar zeker als we het aantal delen van zijn boek zien: vijf. We blijken terecht te komen in een tragedie. Met, naar keuze, de schrijver als hoofdpersoon of Pauline. Of allebei.
 
Het lukt in het lange eerste deel (‘Het gif’) en het korte tweede (‘Des duivels’), vanuit Pauline, de schrijver niet de personages tot echt bruikbare teksten of harde feiten te verleiden. We komen te weten dat Pauline tegen de anderen niets zegt, en in haar stille monoloog meent ze er wel zeker van te zijn dat ze op weg is naar de dood. In deel drie (‘Een perversiteit’) typeert de schrijver zijn schrijverschap, maar het hoogtepunt, en meteen ook het dieptepunt (de schrijver zal ten onder gaan), is de tirade van de uitgever. Die houdt van zijn schrijver maar heeft het tegelijkertijd ook helemaal gehad met hem.
 
Onverkoopbare, zwartgallige bedenksels zijn diens boeken, altijd verliesposten ook. Hij kapt ermee, het volgende boek zal niet verschijnen. In deel vier (‘Obsessies’) zie je dan ook de verdere neergang van de schrijver, die kan immers niet anders. In de woorden van de moeder: ‘Je bent nu eenmaal verbannen naar de literatuur.’ De monologen van de personages gaan gewoon verder, even zwartgallig als die in het eerste deel. Deel vijf (‘Verzwijgsels’),vanuit Pauline aan gene zijde, is zowel afwikkeling als catharsis. Het is het vaarwel zeggen tegen de literatuur. Maar ze verbreekt haar zwijgen en durft ‘ik’ te zeggen. De schrijver neemt daarmee via zijn bedenksel nóg een keer afscheid van Samuel Beckett. Goethals: ‘Hun [Beckett en Vaandrager] personages hebben moeite met het voornaamwoord ‘ik’. Zij geloven niet in een stabiele, kenbare identiteit, maar verlangen er wel naar.’ Maar hier staat het dan toch, pontificaal, als slotakkoord.
 
Nu zijn er twee mogelijkheden. Vaandrager stopt ermee, hij neemt afscheid van de literatuur. Daar is wel wat voor te zeggen. Dat geneuzel over echt en verbeelding, het gekoketteer met ontoegankelijkheid, het schrijven van een boek dat niet schijnt te lukken en dat je dan aan het eind uithebt, ja, dat kennen we nou wel. Personages die te sterk op elkaar lijken of die niet tot leven komen en met wie je je niet kunt identificeren. De ondertitel (= een vertekende afbeelding, die er alleen vanuit een bepaalde hoek of onder bepaalde optische voorwaarden realistisch uitziet) had ook bij andere boeken gekund.
 
Of hij neemt het advies van zijn uitgever ter harte: ‘word toegankelijk, wees herkenbaar, smijt de deur van het voorgaande achter je dicht, laat dat handjevol zogenaamd fijnbesnaarde lezers in hun sop gaarkoken, vergeet die snoeshanen op de universiteiten, [….] Denk in onderwerpen in plaats van in thema’s [….],maak het hedendaags en hupsakee naar de drukker ermee.’
 
Iets hiervan zien we al wel in dit voor Vaandragers doen ook redelijk overzichtelijke boek. Die uitgever is nou echt een personage waarin je je helemaal kunt verplaatsen. Hij levert anekdotes. Hij droomt ook nog eens spectaculair, in dit geval van een boekpresentatie waar een auteur wild in het rond spuugt, immense hoeveelheden. Ook de academicus loopt in die droom rond! Het is natuurlijk erg leuk dat het balanseer-uitgever Kris Latoir achterin oprecht bedankt wordt voor zijn loyaliteit.
 
Verder komen er in deel vier voorzichtig wat anekdotetjes langs. De zoon gaat aan de zuip met zijn moeder. De vriendin en de zus halen erg mooie herinneringen aan Pauline op tussen hun gesomber door. En de zus krijgt ineens even iets heel lichts als ze op de vraag van de schrijver of ze gelukkig is, antwoordt: ‘Nee natuurlijk’, maar daaraan toevoegt: ‘Maar heb geen meelij met mij, ik geniet een tamelijk opgeruimd leven’.
 
Ik gok op de tweede mogelijkheid: Vaandrager komt met een lichter, redelijk toegankelijk boek.
 
Harry Vaandrager: Spuugzat, het balanseer, [Gent] 2024, 197 p. ISBN 9789464776782

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 5, MEI 2025

Alle fonteinen

Vincent Van Meenen

De elementen

Tom Van de Voorde

De vrouw in de kelder

Emy Koopman, Moniek van de Pas

Het goede kwaad

Samanta Schweblin

ReinAard

Tom Lanoye

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 5, MEI 2025

Beer

Natalia Shaloshvili

De kattengeest

Joost Oosterwijk

Drie stenen

Olivier Tallec

Ik weet niet meer hoe ik slapen moet

Bruno Zocca

Lamelos

Gideon Samson, Milja Praagman (ill.)

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri