9+
- Series als Het leven van een loser en De waanzinnige boomhut zijn
razend populair bij jonge lezers. Dus waarom geen serie met gedichten voor
kinderen, moet Edward van de Vendel gedacht hebben. Poëzie is natuurlijk geen
proza en Van de Vendel is geen Jeff Kinney of Andy Griffiths, maar origineel is
hij wel.
De naam
van de serie is al meteen apart: ’12 ½ gedichten’. Dat ½ mag je letterlijk
nemen. Achteraan in de bundel staat een half gedicht dat vooruitwijst en
nieuwsgierig moet maken naar de volgende bundel, een originele variant op de
cliffhanger waar serieboeken mee eindigen. Anders dan de bekende reeksen hebben
de delen in Van de Vendels poëziereeks niet dezelfde hoofdpersonages. In het
eerste deel stonden de katten Hannes en Hassan centraal, hier zijn dat
bijzondere ooms en tantes.
Nu zijn tantes en ooms best populair in de kinderpoëzie,
zeker sinds Annie M.G.Schmidt met haar Tante To, Tante Mathilde of Tante en oom
in Laren. In de mix van humor en fantasie, de rebelse ondertoon en de
verrassende rijmen kun je Schmidts stempel herkennen. Maar toch dragen deze
gedichten ook overduidelijk de signatuur van Van de Vendel. Ze bevatten veel
meer emotie dan Schmidts verzen en hebben een vrijere versvorm: de rijmen zijn
weliswaar een wezenlijk onderdeel, maar zitten zelden gevat in een strak rijmschema.
Ze zijn meer een soort glijmiddel dat je soepel over de versregels laat lezen.
Ook de verschillende lengte van de versregels valt meteen op: die regels volgen
veel meer een natuurlijk ritme dan een strak schema.
De titel van het openingsgedicht,
‘Gedicht voor iedereen die geen oom of tante heeft’, doet denken aan Van de
Vendels bekroonde bundel Wat je moet doen als je over een
nijlpaard struikelt,
waarin de lezer allerlei ‘goede raad’ meekrijgt, natuurlijk wars van elke
moraal. Maar Van de Vendel zou Van de Vendel niet zijn als je niet iets totaal
anders krijgt dan verwacht. Het kind krijgt de raad niet zomaar te geloven wat
ouders en grootouders zeggen en hen op de rooster te leggen om de
familiegeheimen te onthullen. Al meteen vallen ook Van de Vendels verrassende
rijmvondsten op:
‘maar ondertussen
kan dat niet waar zijn-
het
moet maar eens klaar zijn
met onze familiemysteries.
We
weten uit de Netflixseries
dat raadsels altijd uit zullen komen’.
Ook verder in
de bundel duikt geregeld het verlangen op naar bijzondere ooms of tantes, met
een cruciale rol voor de verbeeldingskracht. Tante Ava is geen familie, maar
wel een gedroomde tante met wie de ik de liefde voor plantjes deelt,
samengebald in een mooi neologisme: ‘ze sprak plants met haar handen.’ De
beginregels verraden opnieuw Van de Vendels meesterschap met rijmen: ‘Op tante
Ava’s crematie / kijk ik naar een fotopresentatie.’ Oudtante Toos is wel een
echte tante en heel bijzonder als ‘verzinkoningin’. Haar woorden doen nadenken
over werkelijkheid en poëtische verbeelding:
‘want kom je, zoals ik, aan het
eind van de tijd,
dan heb je maar weinig aan werkelijkheid.
Daarom zal ik jou altijd mijn schatkistje noemen,
en jij mij
de bloemigste bloem van de bloemen.’
‘Tante juf’ is een originele
liefdesverklaring aan de juf, het kind wil haar tante noemen, zodat hij nog bij
haar op bezoek kan komen en haar het volgende schooljaar niet zou moeten
missen. In ‘Zo’n oom’ wenst de ik zich een rustige, begrijpende oom als
tegengewicht voor zijn ‘onweer-ooms’ en ‘windhoos-ooms’. In ‘Er zijn zoveel
manieren om familie te zijn’ gaat de dichter nog een stap verder. Jasmijn wil
dolgraag een neefje en probeert haar broers te koppelen aan een vrouw, zodat ze
een kind op de wereld kunnen zetten. Haar drie broers blijken echter ‘gay, niet
bi’. Maar uiteindelijk zet ze door: waarom zou ze geen tante kunnen worden van
een hond. Zo wordt ‘tante van Blaffy, / uit het asiel’.
Dit langste gedicht uit de
bundel giet Van de Vendel in een verrassende vorm met zes strak berijmde
coupletten (aaabab) en een paar toneelaanwijzingen. In ‘Happier’ denkt het kind
terug aan haar lieve tante die enge dromen weg streelt en haar oom die met zijn
gitaar liedjes van Ed Sheeran zingt. Zijn slotzin doet denken aan het intussen
klassieke ‘This varkentje’ uit Van de Vendels bundel Ik juich voor jou:
‘En dan zingt hij me glimlachend
toe:
“Baby, you look happier
you do.’
Ook ‘Tante Bedje’
heeft een uitdagende ondertitel: ‘Waarom zou je voorwerpen niet als familie
kunnen zien? / Denk jij van niet misschien?’ Het begin is even verrassend als
speels:
‘Mijn
bed is mijn tante
en ik noem haar Tante Bedje.
Zij
heeft ook een naam voor mij,
ze noemt mij Binnenpretje.’
Elke nacht zingt
tante Bedje een bijzonder lied, waarvan de slotregels een ode zijn aan de
verbeelding: ‘We zullen slapend reizen / en de verbeelding prijzen.’ Meteen
wordt het wat stijve rijm gerelativeerd: ‘Dat laatste klinkt voor mij / als
deftigdoenerij, / en ik snap het ook niet echt, / maar ik heb er me bij
neergelegd.’
Verrassend
en fantasierijk zijn de gedichten zeker, maar ze steken ook vol emotie. Neem
‘Mijn ooms’ waarin de lievelingsoom van de ik een vriend krijgt, wat bij het
kind botsende gevoelens van liefde, woede en jaloezie oproept, gevoelens die
Van de Vendel onder de regels laat zinderen:
‘Donny heet hij dus, mijn oom.
En hij kreeg opeens een vriend.
Mama zei: “Geweldig.” En “Hij
heeft het zo verdiend.”
Oké. Die vriend heet Sonny, en dat klinkt
natuurlijk geinig:
Donny hartje Sonny, snap je. Maar ik werd
charijnig.’
Knap
is ook hoe het beeld van de wombats dat er eerst toevallig lijkt te staan,
uiteindelijk het gevoel van de ik het meest verheldert: ‘ze bijten als ze
vriendschap willen’. Twee andere ooms zijn veel ‘avontuurlijker en vrijer’ dan
het meisje haar vader, maar ‘mijn vader is dichtbijer / en oneindig meer /
vanmijer.’ Heerlijk hoe kernachtig die neologismen de dochter-vader-liefde
vatten.
Misschien
wel het emotioneelste gedicht uit de bundel is ‘Tante Rieta’ over de ‘meest
bijzondere tante’, die uiteindelijk de overleden moeder blijkt te zijn, wat een
verrassend rouwgedicht oplevert, waarin opnieuw de kracht van dromen en
verbeelding een centrale plaats krijgt. Die tante/moeder kreeg immers een droom
‘die ze tot haar dood zou dromen: / daarin droeg ze schoenen / met springveren
eronder. / Om boven alles uit te komen’.
Het laatste gedicht ‘Slanke
tante Anke’ lijkt een knipoog te bevatten naar de rebelse kindergedichten van
Annie M.G. Schmidt zoals ‘Doe nooit wat je moeder zegt’. In elk geval doet het
gedicht nadenken over de verhouding tussen kind en volwassene. Als een
nijlpaardkind op een dag aan zijn moeder vraagt wat die vindt van zijn ‘slanke
nijlpaardtante Anke’, legt het kind de pijnlijke paradox en clichés in het
antwoord van de moeder bloot. Het slot daagt de lezer uit om het keerpunt van
het gedicht zelf in te vullen:
‘En zo wordt moeder klemgezet.
En wie zojuist
heeft opgelet
begrijpt dat dit een keerpunt is
in
heel de denkgeschiedenis.’
Met zijn nieuwste bundel laat Van de Vendel nog maar eens
overtuigend zie hoe verrassend kinderpoëzie uit de hoek kan komen. Het is
reikhalzend uitkijken naar Juf je bent geweldig maar…
Edward van de Vendel, Philip Hopman:
Tantes zijn fantastisch (ooms ook), Querido, Amsterdam 2024, 34 p. : ill. ISBN 9789045129648.
Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan