De Mexicaan
Gustavo Sánchez Sánchez, alias Snelweg, heeft het rond zijn veertigste gehad
met zijn schots en scheve tanden en stelt zich een nieuw levensdoel: na
negentien jaar trouwe dienst als bewaker in de vruchtensapfabriek van Ecatepec,
een barre buurt net buiten Mexico-Stad, wil hij veilingmeester worden, om zich
een nieuw gebit te kunnen veroorloven. Hij volgt een cursus in de kunst van het
veilen en maakt zich een handvol onconventionele verkoopmethoden eigen,
namelijk de parabolische, hyperbolische, elliptische, circulaire en
allegorische. Wanneer op een dag het gebit van Marilyn Monroe onder de hamer
gaat, slaat hij zelf zijn slag. De tanden van de Hollywood-diva worden hem in
de herfst van zijn carrière na een parochieveiling door zijn zoon echter weer
afhandig gemaakt. Tijdens de zoektocht naar zijn verdwenen gebit ontmoet hij de
aspirant-schrijver Pedro Menard. Die zal Snelwegs geschiedenis optekenen.
Ook onder de hilarische oppervlakte bruist de
absurditeit doordat Valeria Luiselli bekende schrijvers, kunstenaars en
filosofen bij monde van Snelweg helemaal uitkleedt, om ze dan van een nieuw
aura te voorzien. Zijn moeder erft bijvoorbeeld een groene sofa van hun buurman
Julio Cortázar. Snelweg dist pseudowijsheden op van familieleden, als daar zijn
oom Marcelo Sánchez Proust en neef Juan Pablo Sánchez Sartre. Winifredo Gómez
Sebald blijkt dan weer de huisgenoot te zijn van Pedro Menard. En in een van de
parabolische veilingpraatjes waarmee Snelweg een reeks gebitten van schrijvers
aan de man brengt, is dit wat er overblijft van Montaigne: ‘De eigenaar ervan
was een klein dikkerdje, met een kogelronde neus en het gezicht als de kont van
een varken. […]’.
Snelweg - niet meteen de meest betrouwbare
verteller - wil ons doen geloven dat zijn roem na verloop van tijd zelfs de
meest prestigieuze veilinghuizen afschrikte. Daarom ging hij zich meer gaan
toeleggen op het verzamelen van memorabilia allerhande. Sporadisch verkoopt hij
per opbod een kavel uit zijn collectie. Mettertijd laat hij de almaar
middelmatiger wordende voorwerpen zelfs achterwege en veilt hij enkel nog de
geschiedenissen die hun een betekenis verlenen – de ‘allegorische methode’.
In haar met zwier en branie geboetseerde burleske
wil Valeria Luiselli dan ook reflecteren over wat er gebeurt met de waarde van
objecten of namen, wanneer ze uit hun museale of literaire context worden
gehaald. Die thematiek komt voort uit de opzet van de roman. Galería Jumex, de
kunstgalerij gelinkt aan vruchtensapfabrikant Grupo Jumex in Ecatepec, had de
schrijfster voor een tentoonstellingscatalogus om een fictiewerk gevraagd rond
de kloof tussen de wereld van de galerij en die van de fabriek. Onder een pseudoniem
zette ze een samenwerking op touw met een aantal fabrieksarbeiders, die haar
verhaal in afleveringen toegestuurd kregen en becommentarieerden. Zij kreeg de
video-opnamen van hun leessessies en liet haar verhaallijnen door hun
discussies beïnvloeden. Daarnaast laat zich in de Nederlandse
versie de intensieve samenwerking met Luiselli’s Engelse vertaalster voelen,
want van haar hand is het glossarium aan het eind.
Valeria
Luiselli (1983) is geboren in Mexico-Stad, maar woont en werkt in New York. Ze
loodst ons net als in de essayistische bundel Valse papieren en haar romandebuut De gewichtlozen binnen in haar eigenzinnige wereld. Daarin houdt ze
graag de dialoog met dode schrijvers en denkers gaande. Haar eruditie heeft
wederom een verbluffend boek opgeleverd met een skelet, vlees, tanden, en een
hart dat klopt op het ritme van haar experimentele proza.
Amsterdam : Karaat, 2015, 205 p. ISBN 9789079770212
deze pagina printen of opslaan