Maarten Inghels is
een van de belangrijke talenten uit de jonge dichtersgeneratie. Daarenboven
heeft hij ondertussen ook al een roman gepubliceerd en is hij betrokken bij tal
van initiatieven om literatuur dichter bij de mensen te brengen. Daarbij is
zowel sprake van een literaire motivatie als van een maatschappelijke
bekommernis. Die aandacht voor de buitenwereld kwam al aan bod in zijn
debuutbundel, Tumult (2008), en was
nog prominenter in Waakzaam
(2011).
De inzet van Nieuwe rituelen is zo mogelijk nog
ambitieuzer. Aan de ene kant gelooft de dichter die in het klimaat na het
postmodernisme is opgegroeid, uiteraard niet meer zomaar in de klassieke
rituelen en omgangsvormen; het gezag daarvan is in versneld tempo uitgehold.
Tegelijk echter probeert Inghels aan de andere kant toch ‘nieuwe’ rituelen op
te zoeken, die het menselijke bestaan in zijn grilligheid wat overzichtelijker
kunnen maken. De titel heeft daardoor iets ironisch, maar is ook ernstig te
nemen (iets wat ook bij de vroegere bundels van de dichter al het geval
was).
Die zoektocht naar rituelen
neemt in deze bundel hoogst diverse gestalten aan. Niet verwonderlijk bezingt
de dichter de (ge)liefde in een reeks ‘Hymnen’, vrij strak opgebouwde
vijfregelige verzen (compleet
met rijm in de slotregels). Tegelijk valt op hoe Inghels in zijn lyrische
verafgoding het pathos en het cliché maar moeilijk kan vermijden. Zijn barokke
beelden doen denken aan de legendarische ‘Litanie’ van Nic van Bruggen, maar
die ligt alweer decennia achter ons. Veel sterker is Inghels wanneer hij het
actuele tijdsklimaat oproept in pregnante beelden en observaties. In reeksen
als ‘De kunst van het verdwijnen’ en vooral ‘De openbare mens’ geeft de dichter
een kritische kijk op het huidige tijdsgewricht, dat weinig ruimte overlaat aan
de individuele mens. Op allerlei manieren onderstreept de dichter het
bevreemdende van wat alledaags schijnt. Zo verdwijnt het ik vaak achter een men
of een jij, onpersoonlijk of net een ander. Nog frappanter is de manier waarop
Inghels groteske beelden en motieven inzet. Soms onderstrepen ze de
grootheidswaan van de mens die ongeveer alles wil bereiken, maar onvermijdelijk
tegen zijn eigen grenzen stoot, of tegen die van de tijd. Op andere ogenblikken
wordt de stad dan weer verkleind tot iets dat in een broekzak past. Die
verandering van proporties zorgt ervoor dat de lezer de grillige beeldspraak al
snel vanzelfsprekend gaat vinden en zich identificeert met de taalmagie van de
dichter. Tegelijk kan de lezer op dat ogenblik echter ook niets anders dan de
kritische vervreemding van de literatuur ter harte nemen.
Op zijn beste momenten is Inghels inderdaad een begenadigd
seismograaf, iemand die perfect de onrust van de tijd aanvoelt en overtuigend
vorm weet te geven. Op andere momenten verliest de dichter zich echter nog in
zijn verbale gulzigheid. Zelfs het intrigerende lange vers ‘Icarus’ waarmee de
bundel symbolisch afsluit is, ondanks zijn indrukwekkende toon, nogal grillig
en bij momenten vervelend. Inghels is een groot talent, maar misschien is hij
toch wat te gretig om te scoren.
Amsterdam : De Bezige
Bij 2015, 85 p. ISBN 9789023497240
deze pagina printen of opslaan