Het gaat erg snel
voor Max Temmerman. Zijn opgemerkte debuut Vaderland
(2011) werd gevolgd door Bijna een
Amerika (2013), dat zowel bij lezers als bij recensenten bijzonder lovend
werd onthaald en de Herman de Coninck Publieksprijs kreeg. Dat succes hing niet
alleen samen met het talent van Temmerman, maar ook met de manier waarop hij de
confrontatie met de dood, een van de meest wezenlijke levenservaringen,
overtuigend wist vorm te geven. Na de uitdrukking van dat gemis ligt nu al Zondag acht dagen voor, een bundel die
wordt aangekondigd als ‘het imponerende sluitstuk van een drieluik over de
immer voortschrijdende tijd’.
De tijd
lijkt inderdaad in deze bundel belangrijk, maar tegelijk vervult hij toch
vooral de rol van een onontkoombare achtergrond. De tijd neemt daarenboven
sterk uiteenlopende gestalten aan. In de titelreeks gaat het om een soort van
grijpbare nabijheid, die zowel verleden als toekomstgericht kan zijn. Elders in
de bundel krijgt dan weer de ruimere geschiedenis haar plaats (bijvoorbeeld in
de gedichten die kritisch de ‘Vlaamse identiteit’ bevragen), maar zelfs de
prehistorie en de geologische deep time komen voor. De temporaliteit wordt
daardoor een sterk problematisch en veelkantig gegeven, dat veel verder reikt
dan onze eigen individuele sterfelijkheid. De dood blijft echter als grens
intens aanwezig, tot aan het slotakkoord van deze bundel dat een Danse macabre blijkt te zijn.
Toch staat in Zondag
acht dagen vooral de mens centraal. Het dichterlijke ik vormt daarbij
evenwel niet echt het centrum van het universum. Het wordt integendeel
‘gebombardeerd’ door allerlei indrukken en elementen, afkomstig van de
buitenwereld en van anderen. Daardoor ontstaat ook bij het sprekende ik een
soort van ontdubbelingseffect, waarbij het zichzelf als het ware ervaart vanop
een afstand, als een gedeeltelijke vreemde. Bovendien is ook sprake van een
zekere anonimiteit, die door het stadsmilieu en de hectische omgeving wordt
versterkt. In een van de mooie gedichten uit de bundel wordt dat bestaan
omschreven als een ‘Ofschoon’:
‘Alles doet zich voor
zoals het hoort
maar wij lijken weggezet in de coulissen van de
scene.
Verscholen achter de zijlijn.’
De existentiële vervreemding wordt inderdaad via bijzonder
intense beelden opgeroepen. Anderzijds is er ook het gevoelen van vertrouwdheid
en intimiteit dat daarmee contrasteert: her en der roept de dichter personen op
via herinneringen en anekdotes die een soort van dam vormen voor dat onbekende
en dreigende bestaan. In veel gevallen situeren die meer optimistische momenten
zich echter in het verleden, en daardoor zijn ze in zeker opzicht ook
verloren.
Temmerman is er zo in geslaagd
een van de meest prominente dichterlijke stemmen te worden van het huidige
gevoel. Vervreemding, paranoia, een gebrek aan identiteit, de dominante rol van
allerlei media… Het zijn slechts enkele van de motieven en thema’s die
prominent in deze bundel figureren. De stijl die de dichter daarbij hanteert,
past bij dat overweldigende gevoel. Temmerman schrijft barokke zinnen, vaak met
veel adjectieven en een expansieve zinsbouw. In die zin is het geen toeval dat
het openingsgedicht al duidelijk verwijst naar Hugo Claus. Dat barokke maakt
zijn poëzie ‘vlezig’ en extra aantrekkelijk, maar tegelijk leidt die nieuwe
retoriek ertoe dat de gedichten soms hun doel voorbijschieten. De lezer springt
van beeld naar beeld maar aan het eind blijft daarvan niet altijd veel hangen.
Ook dat past weliswaar bij het springerige bestaan en de eigentijdse cultuur,
maar toch. Temmerman is tot veel in staat, maar iets meer ‘kelder’ zou zijn
poëzie niet schaden.
Antwerpen : Vrijdag
2015, 79 p. ISBN 9789460013768
deze pagina printen of opslaan