Dijk is een van de betere
romans van Hans Maarten Van den Brink. Naast journalistiek werk (bijvoorbeeld De dertig dagen van Sint Isidoor' uit 2002, naar aanleiding van zijn
correspondentschap voor NRC Handelsblad
in Spanje) en essays werd Van den Brink vooral geprezen voor zijn fictiewerk,
zoals het internationaal bekroonde Over
het water (1998). We zien in Dijk tal
van overeenkomsten met die novelle. Niet alleen herkennen we 's schrijvers oog
voor detail en diens poëtische, fijnzinnige stijl, ook inhoudelijk zijn er
raakvlakken, zoals het thema van herinneringen aan een (vermeende) vriendschap.
Ook het voorbij schrijden van de tijd, en hoe daarmee alles onomkeerbaar
verandert, is in beide werken cruciaal.
Dijk is een roman over twee
collega's; de een (de naamloze verteller) is gevraagd om een toespraak te
schrijven voor het afscheid van zijn naaste collega Dijk. We springen dus heen
en weer tussen de herinneringen van de ik-figuur en het heden. Dat heden
betreft zowel het huidige dagelijkse leven van de verteller, als de ruimte
waarin de directrice, die de woorden uitspreekt, zich bevindt:
'Een hal van immense afmetingen, duidelijk bedoeld om te
imponeren'.[...] Zeker dertig meter hoog was die hal, van de buitenwereld
gescheiden door een spiegelende glazen pui en voorzien van een vloer van roze
marmer in brede stroken.’
Die beschrijving gaat nog even verder, om de massaliteit en
het overwicht van ijzer en industrie op de mens te benadrukken. In dat
nieuwe kantoor, niet langer in de stad, maar op een industrieterrein daar
buiten, kijkt zij in de woorden van de verteller terug op het werkzame
leven van Dijk bij de Rijksdienst voor het IJkwezen, 'tegenwoordig BV
Metrifact'.
Los
van de feitelijkheden vermeld in de toespraak haalt de ik-figuur herinneringen
op aan het leven op kantoor. In de expliciete beschrijving van het
nieuwe, moderne kantoorgebouw kunnen we een verwijzing naar het beroep van de
hoofdfiguur van Hart van glas lezen,
de roman die H.M. Van den Brink in 1999 schreef. Die roman speelt zich af in de
jaren negentig en gaat over een projectontwikkelaar, glas en staal zijn
essentieel voor zijn professionele bezigheden.
'Dat er zoveel veranderen
kon, kwam niet in ons op - en zeker op die januari ochtend in 1961, stonden we
daar jong en vol goede moed geen moment bij stil', stelt de verteller nuchter
vast over zijn eerste werkdag. Meteen bevindt de lezer zich in een weemoedige
sfeer- maar Dijk is veel meer dan
terugkijken op wat was. Het is ook het verhaal van collega's, en de afstand
tussen hen, van het kantoor als referentiepunt (ijkpunt) ten opzichte van de
wereld, letterlijk en figuurlijk. De auteur staat dus duidelijk in een
literaire traditie; hij is schatplichtig aan Gerard Reve, in sfeerschepping, en
vooral aan J.J. Voskuils Het bureau.
In Dijk en Het bureau lezen we het verslag van kantoorklerken die omwille van
het werk naar buiten moeten, de een om de liedcultuur vast te leggen (Voskuil)
en de ander om de gewichten te controleren (Van den Brink). Daar verbazen ze
zich én laten ze zich overdonderen door wat en wie ze tegenkomen. Zo zullen
weinig lezers van Dijk het bezoek van
de verteller aan een aardappelschuur vergeten, met zijn (fysieke) ontmoeting
met eigenheimers, een roestige bascule en vooral een boze boer. Van den Brink
is zo nauwgezet in zijn beschrijving, dat alle zintuigen van de lezer geprikkeld
worden. Bovendien lees je Dijk niet
alleen voor de schoonheid van de taal en de beelden, Van den Brink voegt er een
vleugje spanning aan toe: wie Karl Dijk echt is, komen we niet te weten, en
tijdens het uitspreken van de speech verschijnt de man niet op zijn eigen
feestje.
Een feestje, dat is ook de
lectuur van Dijk, traag kabbelt de verhaallijn
voort, rijk is de roman aan beelden en verstilde emotie. Het boek is bovendien zeer verzorgd
uitgegeven. Kortom, een klein juweeltje om te koesteren.
Amsterdam : Augustus 2016, 188
p. ISBN 9789025446406
deze pagina printen of opslaan