Mark Boog is tegelijk actief als romanschrijver en als dichter. In
zijn jongste werk komen beide talenten op een merkwaardige manier samen. De rotonde krijgt niet toevallig als
ondertitel ‘Roman in verzen’. Het gaat immers om een lang verhalend gedicht;
het lijkt erop dat daarmee een trend in de actuele poëzie wordt voortgezet,
aangezien nogal wat dichters zich de jongste jaren op het pad van het lange
epos hebben gestort.
In het geval van Boog speelt de verhaalintrige als zodanig een
ondergeschikte rol. Het hoofdpersonage, Van Dam, heeft er genoeg van. Zijn
dagelijkse leven op een kantoor bevredigt hem niet, en ook de roes waarin hij
zich buiten zijn werk stort blijkt ontoereikend. Bij het begin van het boek
treffen wij hem aan onderweg naar een kruispunt, waar hij met de duivel heeft
afgesproken. Hij zal, zoals de legendarische Faust, zijn ziel verkopen tegen
allerlei vage (en soms ronduit tegenstrijdige) beloften, en zo zal hij ook zijn
eigen identiteit vinden of verwerven. Vanzelfsprekend is ook Dantes hel bij dat
alles niet veraf. De lezer volgt Van Dam in drie zangen van telkens 33
onderdelen (de structuur van de Divina
Commedia), die bestaan uit enkele strofen en een refrein (dat terugkeert
met subtiele variaties). Daarbij gaat het vooral om de psychologie van de
protagonist. Van Dam overdenkt zijn leven, zijn frustraties en zijn verlangens,
maar ook wat hem ertoe heeft aangezet om contact met de duivel te leggen.
Dat verhaal
van een individu wordt door de verteller aangewend om kritiek te leveren op de
moderne maatschappij, met zijn cultus van het individuele en de
persoonlijkheid, met zijn goeroes en zijn reclame, met zijn strategieën om
mensen in hokjes onder te brengen. Daartegenover staat het toeval, het zich
kunnen overgeven aan de wereld en het leven zonder alles te willen
‘bemeesteren’. De sociale analyse gaat gepaard met een psychologische
zelfanalyse. Van Dam onderzoekt nauwgezet welke factoren zijn leven hebben
beheerst en wat de prijs is die hij daarvoor heeft betaald. Hemel en hel liggen
ook hier dicht bij elkaar.
Boeiend is wel hoe Boog die existentiële thematiek heeft
verbonden met het vlakke Nederlandse landschap. Van Dam verlaat de stad en
tijdens zijn tocht wordt de aanwezigheid van de ruimte almaar indringender. De
vlakte, de verlatenheid, de uitgestrektheid gaat op het personage wegen.
Daarbij komt een onweer dat dreigend opsteekt; aan het eind lijkt het trouwens
alsof een blikseminslag Van Dam heeft getroffen. Of hij dood is of niet, blijft
echter in het ongewisse. Van een vooruitgang is in ieder geval nauwelijks
sprake. Zelfs de mythe van Faust, de geniale wetenschapper die zijn ziel aan de
duivel verkocht voor kennis, blijkt vandaag niet langer vanzelfsprekend. Dat
wordt ook duidelijk doordat de ‘roman’ in feite in kringen blijft hangen. Van
Dam nadert weliswaar het kruispunt waar hij met de duivel heeft afgesproken
maar in feite arriveert hij daar nooit. Aan het eind blijkt het trouwens om een
rotonde te gaan, wat het eindeloos cirkelen symboliseert. Zelfs de helletocht
blijkt doelloos.
Formeel kiest Boog, zoals gezegd, voor een bijzonder doordachte opbouw
van zijn epos. Her en der zijn ook sporen aan te treffen van legendarische
voorgangers: behalve Dante springt uiteraard ook Nijhoffs Awater in het oog. De taal zelf is nogal rechtuit, zonder al te
veel esthetische franjes, maar dat neemt niet weg dat de tekst getuigt van veel
raffinement, met prachtige details, veel variaties en herhalingen, subtiele
verschuivingen en dubbele bodems. Een boek om te koesteren, en allicht een
bundel die in de nabije toekomst op allerlei lijstjes zal verschijnen.
Amsterdam : Cossee
2015, 78 p. ISBN 978905936627
deze pagina printen of opslaan