Tonnus Oosterhoff (1953),
gelauwerde dichter en dwangmatige vernieuwer komt met een merkwaardige titel op
de proppen. Een flauw vermoeden van de lezer jaagt zijn nieuwsgierigheid het
web op om onder de wel herinnerde flard tekst ‘ik tracht op poëtische wijze’
een statement te ontdekken. In het iconische gedicht van Lucebert valt immers
te lezen:
‘maar
de mens verschrikt zij [de schoonheid, wn]
en treft hem met het
besef
een broodkruimel te zijn op de rok van het universum’.
Als je dan in
de eerste bladzijden duikelt, komt hetzelfde besef al gauw aan de oppervlakte.
Oosterhoff
heeft met dit boek niet één enkele verhaallijn weergegeven maar talloze. De
verhaallijn over Roelof de Koning mag dan wel de grootste zijn en de meest
herkenbare of terugkerende; toch verzinkt ze in het niets tegenover het gewicht
van alle andere korte anekdotes. In de chaos, de ‘allesomvattende’ blik van de
verteller kijken we voortdurend links en rechts, vooruit en achteruit om te
zien hoe bijvoorbeeld:
‘Een rottweiler die altijd lief voor kinderen was, bijt,
als de vrouw des huizes in een andere kamer tien minuten aan de telefoon is,
haar twee peuters dood.’
Deze vloed van korte verhalen raken thema’s aan zonder ze
te uitvoerig te omschrijven: de natuur, het instinct, de mens tegenover het
dier, het toeval, het onvoorspelbare en werkelijk nog een waslijst zolang de
lezer ze er maar in terugvindt want ‘Elk verhaal wordt vloeibaar als je het
schudt.’
Oosterhoff
probeert dus ‘de ruimte van het volledig leven / tot uitdrukking te brengen’
(Lucebert), met daarbij het minimum aan focus op het hoofdpersonage Roelof de
Koning, die we van geboorte tot dood terugzien op scharnierpunten in zijn
leven. Hoewel Roelof geregeld ruimte moet prijsgeven aan de rest van het
universum, blijven de dialogen en korte essaymatige gedachten van de
eigenzinnige dierenarts intrigeren. Zonder meer zijn de parallellen tussen alle
verhaallijnen voor de lezer enorm interessant: sommige dingen vallen je op;
andere dingen ontgaan je maar gebeuren even goed. Laat net dat een van de
grootste gedachten zijn van dit boek:
‘Een schrijver melkt, likt en
bijt voorzichtig boeken, internet en kennissen. Deze geven om zichzelf te
beschermen gifstoffen af in de vorm van anekdotes (soms meningen), waarmee de
schrijver zich inwrijft. Zou houdt hij zich insecten van het lijf, maar hij
gaat er ook van trippen.’
Tonnus Oosterhoff heeft met een gedurfde opzet en een
grootse titel de belofte radicaal en vernieuwend ingelost. Hoewel de vrij
experimentele chaotische trance in het begin nog kan afschrikken, het draagt
enkel maar bij aan de rijkheid van dit werk. In de laatste strofe van Lucebert
klinkt het:
‘ik heb daarom de taal
in haar schoonheid opgezocht’
Dat heeft ook Oosterhoff
ontegensprekelijk gedaan.
Amsterdam : De Bezige Bij 2015, 397 p. ISBN 9789023495741
deze pagina printen of opslaan