Zelfonderzoek
met een dubbel vonnis
Wanneer zijn vader na een slepende
ziekte overlijdt, keert de Franse socioloog en filosoof Didier Eribon (1953) na
ruim dertig jaar terug naar Muizon, een semistedelijke gemeente op twaalf
kilometer van zijn geboortestad Reims. Hij ontvluchtte als prille homoseksueel
deze provinciestad in het noordoosten van Frankrijk om te gaan studeren in
Parijs. Vanaf dan verbrak hij alle banden met zijn familie en ontpopte zich in
de hoofdstad tot linkse intellectueel.
In Terug naar Reims, een boeiende sociologische en politieke studie
vermomd als biografisch zelfonderzoek, beslist Eribon niet opnieuw te vluchten,
maar in het verleden te duiken, op zoek naar manifeste antwoorden. Zo wil hij
begrijpen hoe het komt dat zijn familie niet langer links stemt, maar al jaren
openlijk kiest voor het Front National. Hij stelt zichzelf als ‘klassemigrant’
in vraag, ontleedt zijn sociale identiteit en die van het arbeidersmilieu
waarin hij opgroeide.
Reims symboliseert voor Eribon in eerste instantie de
problematische relatie die hij had met zijn vader, een nogal karikaturale,
bekrompen en gefrustreerde arbeider met racistische en homofobe opvattingen:
‘Mijn vader
was voor mij ontegenzeggelijk een soort negatief sociaal rolmodel geweest,
tegen wie ik mij afzette in het parcours dat ik had doorlopen om mezelf te
creëren.’
De
afkeer voor zijn verwekker is zo diep dat hij zelfs diens uitvaart niet
bijwoont. In de daarop volgende maanden bezoekt Eribon zijn moeder meerdere
keren. Ze praat honderduit over haar jeugd, haar huwelijk, haar leven als
moeder van vier jongens (Eribon heeft een oudere broer en twee jongere; hij is
de enige die studeerde):
‘Zo begon mijn verzoening met haar. Of, om precies te zijn,
mijn verzoening met mezelf, met een heel deel van mezelf dat ik had afgewezen,
afgestoten en afgezworen.’
De dag na de begrafenis bekijken ze samen foto’s. Eribon
krijgt zijn verleden willens nillens in de maag gesplitst.
Terwijl hij naar de foto’s
kijkt, realiseert Eribon zich dat hij in zijn hoedanigheid van socioloog en
filosoof veel heeft geschreven over overheersingsmechanismen (in het bijzonder
de dominantie over en stigmatisering van homoseksuelen), maar nog nooit over
sociale overheersing of schaamte. Zo behandelt hij in zijn boek Réflexions sur la question gay (1999)
het verschijnsel dat jonge homo’s naar de grote stad vluchten om daar openlijk
als homoseksueel te kunnen leven.
Omdat Eribon zich beroept op zijn persoonlijke ervaring kan
dit deel van zijn boek gelezen worden als een autobiografie in de vorm van een
historische en theoretische analyse. Maar, zo concludeert hij, het is eigenlijk
een incomplete biografie, want zijn beslissing om naar de stad te verhuizen
hield voor hem ook een verandering van sociaal milieu in. Anders gezegd, wat
zijn geaardheid betreft kwam Eribon uit de kast, maar tegelijkertijd stapte hij
‘een sociale kast’ in. De complete breuk met zijn familie kan dus niet enkel
worden verklaard vanuit zijn homoseksualiteit en de diepgewortelde homofobie
van zijn vader. Het ging evenzeer om een breuk met zijn sociale klasse en daar
wil hij in Terug naar Reims nu net
vat op krijgen.
Het sociaal parcours dat Eribon doorliep, zo beseft hij wanneer hij
gaandeweg zijn familiegeschiedenis reconstrueert, was dat van de
‘klassemigrant’: een ‘overloper’, die ‘min of meer definitief en min of meer
bewust, afstand wilde nemen van zijn oorspronkelijke klasse om te ontsnappen
aan het sociale milieu van zijn kindertijd en tienerjaren.’ Het schuiven binnen
het klassensysteem, zijn sociale mobiliteit, veroorzaakte bij hem een soort
schaamte over zijn oorspronkelijk milieu en hield een bewust wegcijferen in van
alles wat met zijn familie te maken had (Eribon citeert schrijfster Annie
Ernaux die in dat opzicht over ‘klassenafstand’ sprak en James Baldwin die als
zwarte homoseksueel eveneens had af te rekenen met een ‘dubbele problematiek’).
Met een schrijnend fait divers illustreert Eribon deze oncontroleerbare gêne:
wanneer hij als student in Parijs aangeklampt wordt door zijn opa — een
pimpelende glazenwasser die rondreed met een ladder en emmers op een sjofele
motorfiets — is hij bang om gezien te worden met een dergelijk volks figuur.
De dagen na
dit incident kampt Eribon met een slecht geweten: ‘Waarom had die hiërarchie
van de sociale wereld zich zo sterk in mijn lichaam vastgezet, terwijl ik zowel
op intellectueel als politiek vlak beweerde ertegen te strijden?’ De minachting
die hij voelt voor zijn familie (hun vulgaire gewoontes, hun kortzichtigheid,
hun losse moraal) uit zich in het streven naar zo weinig mogelijk op hen te
lijken. Het proletariaat was voor de student Eribon een concept uit de boeken
die hij las (Karl Marx, Leon Trotski), zijn ouders vielen volgens hem buiten
deze categorie. Als jonge linkse intellectueel verheerlijkte hij de
‘arbeidersklasse’ om zich beter los te kunnen maken van de ‘echte’ arbeiders:
‘[…] in
werkelijkheid fungeerde mijn ‘revolutionaire’ politieke oordeel slechts als
dekmantel voor het sociale oordeel dat ik velde over mijn ouders en mijn
familie, en voor mijn wens aan hun wereld te ontsnappen.’
Eribon plaatste zich steeds
verder buiten wat in de ogen van zijn ouders ‘de normale wereld’ was, hij
creëerde doelbewust afstand.
In zijn jeugd was Eribons gehele familie strikt
communistisch. De Franse Communistische Partij was voor zijn ouders en
grootouders ‘de onomstreden horizon, het richtinggevende uitgangspunt van hoe
je je tot de politiek verhield.’ Vanaf de jaren tachtig stemde het ganse gezin,
rechts of extreemrechts. Eribon vraagt zich af hoe dit tot stand is kunnen
komen. Aan de hand van enkele anekdotes uit de familiegeschiedenis (zijn ouders
uitmaken voor ‘bourgeois’ bijvoorbeeld) illustreert Eribon de kloof die
geleidelijk ontstond tussen de verwachtingen van de linkse stemmers uit de
volksklasse en die van de militante linkse intellectuelen, zoals hijzelf vaak
nog groen achter de oren, maar ideologisch doorwrocht en zelfs gediplomeerd.
Eribons vader
klaagde over de student-gauchisten die hem de les spelden en over tien jaar de macht
zouden grijpen. Een gedeeltelijke verklaring voor de verrechtsing van het
stemgedrag is volgens Eribon te vinden in het politiek jaar 1981, het jaar
waarin de socialisten aan de macht kwamen en de communisten in de regering
zetelden. Toen vond een politieke aardverschuiving plaats: het sociaal
conflict, dé strijd van de arbeiders, ging teloor en sociale bewegingen werden
afgedaan als archaïsmen. De klassenstrijd werd consequent geminimaliseerd of
ronduit genegeerd:
‘[…] het wegnemen van de ‘klassen’ en de klasseverhoudingen uit het
politieke debat, ze uitsluiten van theoretische en cognitieve categorieën,
weerhoudt de mensen die daadwerkelijk in de omstandigheden leven die schuilgaan
achter die termen er geenszins van zich collectief in de steek gelaten te
voelen door degenen die het positieve effect prediken van zowel ‘de sociale
samenhang’ als van een ‘noodzakelijke’ deregulering van de economie en een even
‘noodzakelijke’ ontmanteling van de verzorgingsstaat.’
De stem van de volksklasse op
het Front National, zo stelt Eribon, is een laatste poging om hun collectieve
identiteit te verdedigen en hun waardigheid te behouden: ‘Mensen voelen zich
waardig wanneer ze niet worden beschouwd als quantité négligeable.’ De stem voor
de communisten was een positieve zelfbevestiging, die voor extreemrechts een
louter negatieve.
Terug naar Reims verenigt
meerdere genres in één helder, vloeiend en vlot leesbaar geheel. Het is een
autobiografie, een politico-filosofisch essay, een sociologisch onderzoek en
een zelfanalyse ineen. In zijn epiloog erkent Ebiron dat ‘het filter van
literaire, theoretische en politieke referenties’ essentieel was om precies te
formuleren wat hij wilde zeggen en ‘de emotionele belasting’ te neutraliseren.
Dankzij een breed referentiekader kan Eribon zijn zelfanalyse vergaand en diep
doordrijven. Dit in tegenstelling tot Pierre Bourdieu die zich in het kort voor
zijn dood afgewerkte zelfonderzoek Esquisse
d'une auto-analyse (2002) — een inspiratiebron voor Terug naar Reims — beperkte tot
eigenschappen en beschrijvingen ‘die inherent zijn aan het sociologisch
gezichtspunt’. Volgens Eribon verzwijgt Bourdieu hierdoor meer dan hij bekent.
Door ook zijn
sociale migratie en het daarbij horend schaamtegevoel te integreren in zijn
eigen zelfonderzoek, vermijdt Eribon deze val. Een zin uit Jean-Paul Sartres Saint Genet, comédien et martyr (1952),
een uitgebreid essay over Jean Genet, kreeg in die context een dubbele
betekenis voor Eribon, zozeer dat hij het citaat bombardeerde tot zijn
levensmotto: ‘Wat men van je gemaakt heeft is minder belangrijk dan wat je zelf
doet met wat men van je heeft gemaakt.’ Hij ziet het als ‘een soort ascese:
zelf aan jezelf werken’. Sartres zin gold voor Eribon zowel op seksueel als op
sociaal vlak:
‘[…] ik aanvaardde ondanks alle beledigingen mijn seksuele identiteit en kwam
daarvoor uit, en rukte me los van de sociale klasse waar ik vandaan kwam. Ik
zou kunnen zeggen: aan de ene kant door te worden wat ik was en aan de andere
kant door te verwerpen wat ik had moeten zijn. Voor mij gingen die twee
bewegingen hand in hand.’
Eribon had met andere woorden af te rekenen met een dubbel
vonnis: een klassenvonnis en een seksueel vonnis. Toen deze twee met elkaar in
conflict kwamen, kon hij niet anders dan ze tegen elkaar uitspelen om zichzelf
te kunnen vormen. Deze vertaalslag is van essentieel belang in Terug naar Reims. De biografie is niet
langer onvolledig, de zelfanalyse is grondig.
In 2011 publiceerde Eribon het
korte boekje Retours sur retour à Reims,
een gebundeld antwoord op de vele vragen die de auteur kreeg in de nasleep van
de publicatie van zijn bekendste boek, in de vorm van twee uitgebreide
interviews. Hij gaat niet alleen dieper in op enkele heikele kwesties uit Terug naar Reims, zoals het stemgedrag
van de arbeidersklasse en het filosofisch begrip ‘schaamte’, maar ook op zijn
intellectuele ‘bronnen’ (in het bijzonder zijn leermeesters Pierre Bourdieu en
de filosoof over wie Eribon een biografie schreef, Michel Foucault). Misschien
een idee voor Leesmagazijn om deze titel — hoe dan ook een interessant
complement — aan de fondslijst toe te voegen?
Terug naar Reims, oorspronkelijk gepubliceerd in 2009, is een
legitiem en brandend actueel boek. Het strooit zout op de open wonde die de
neoliberale maatschappij is geworden en zet genadeloos de neoconservatieve
revolutie in zijn hemd. Eribon drukt ons middels zijn openhartige zelfanalyse
met de neus op de feiten: de sociaaldemocratische beweging danst naar de pijpen
van elitaire politici (geuzennaam: ‘kaviaarsocialisten’) en perverse economen
doen ons geloven in ‘de gecreëerde behoeften’ van een individualistisch
hedonisme.
De
steriele dogma’s van het verleden blijven ons achtervolgen: links en rechts
blijven polariseren, maar groeien tegelijk dichter naar elkaar toe. De
normvervaging, met als meest verwerpelijke exponent de walmende woordenbrij die
de unisone partijprogramma’s geworden zijn, houdt de meritocratie schaamteloos
in stand (vogel voor de kat? Eigen schuld!). We draaien rondjes in het
kapitalistische eindspel waar populistische slogans zoals ‘gewoon dóen’ (of was
het ‘gewóon doen’?) het ethisch waardenbesef en het politiek bewustzijn tot een
denigrerende en nietszeggende leuze hebben herleid. Terug naar Reims opent de ogen, zet aan tot zelfreflectie,
herbronning en bezinning. Daarom alleen al zou iedere machthebber dit
uitdagend, prikkelend en vranke boek moeten lezen.
Didier Eribon: Terug naar Reims,
Leesmagazijn, Amsterdam 2018, 207 p. ISBN 97890491717574. Vertaling van Retour
à Reims door Sanne van der Meij. Distributie: Elkedag Boeken
deze pagina printen of opslaan