Met Rivieren
schreef Martin Michael Driessen (Bloemendaal, 1954) drie indrukwekkende
verhalen waarin de levens van de personages door water worden gestuurd. In
‘Fleuve sauvage’, bijvoorbeeld, vaart een getroebleerde theateracteur met een
kano in Noord-Frankrijk de Aisne af, tot er zich tijdens een bewogen nacht bij
het ruisen van de regen en het gorgelen van de stroom een doffe toon voegde en
het leek ‘alsof de veelstemmige zang van het water dat hem meevoerde zich
transformeerde tot een onherroepelijk slotakkoord’.
Aan onherroepelijke
slotakkoorden is er ook in Mijn eerste
moord en andere verhalen geen gebrek. Onder welk gesternte Menno en Lydia
in de opener ‘Orfeus’ samen gaan zeilen, wordt meteen in de intro al
weggegeven:
‘En de goden namen hem tot zich.
Maar uit mededogen met haar grote verdriet vergunden zij zijn geliefde nog één
dag met hem’.
Een ander verhaal waar een vage zweem van Griekse mythologie over hangt is ‘De
zuil’. Het gaat over Timon de Griek die zijn titanenkracht ziet afnemen en over
de list waarmee zijn vrouw Aglaia zijn neergang voor hem probeert te verhullen.
Toch zijn de door Driessen opgevoerde drama’s geen klassieke tragediën. Bij hem
dus geen personages die dankzij een goddelijke instantie lucht krijgen van hun
lot, dat vervolgens proberen te ontlopen, maar er uitgerekend daardoor recht op
afstevenen. Integendeel, de tragiek in Mijn
eerste moord en andere verhalen komt doorgaans voort uit de
onvoorspelbaarheid van het noodlot.
Zo heeft een gevierd schrijver
in ‘Ultima thule’ meermaals aangekondigd hoe hij wenst te sterven: ‘alleen,
langdurig, bij vol bewustzijn, en onder de open hemel’. Wanneer hij vindt dat
zijn tijd is gekomen, trekt hij naar een plek aan de westkust van Groenland. Alles
verloopt volgens plan, tot hij op de door hem gekozen laatste rustplaats wordt
gevonden door goedbedoelende Eskimo’s, maar al te ver heen is om zich nog tegen
hen te verzetten. Zodoende stierf hij ‘ingesmeerd met robbenvet, in muffe
pelzen gewikkeld, in een kleine rokerige tent, versuft door dreunende
popmuziek, zijn mond vol levertraan, omringd door zestien zorgzame Eskimo’s’.
‘Ik heb Japie
in de sloot geduwd’, zegt de schrijver in een interview in de Boekenkrant, waarmee hij aangeeft dat
het titelverhaal een autobiografische oorsprong heeft. In ‘Mijn eerste moord’
herinnert de ik-verteller zich namelijk de sloot achter het
elektriciteitshuisje in Bloemendaal, waar hij als kind vaak speelde met Japie,
een jongetje dat hij nogal stom vond, maar wel duldde, want andere vriendjes
had hij niet. Op een dag vond hij evenwel dat hij Japie beter kwijt dan rijk
was, duwde hem in de sloot en hield hem onder water ‘tot hij ophield met
bubbelen’. Nadat hij na enig wikken en wegen toch hulp was gaan halen, werd hij
na de goede afloop ingehaald als Japies redder.
Afsluiten doet Martin Michael
Driessen met een vertaling van Aquis
submersus (1876), een van Theodor Storms ruim vijftig novellen. Toergenjev,
een tijdgenoot van De Duitse Theodor Storm (1817-1888) en net als hij een
vertegenwoordiger van het literaire realisme, zij het van de Russische tak,
noemde Aquis submersus Storms
grootste meesterwerk.
Het verhaal begint met een ik-figuur die zich uit zijn
jeugd een schilderij herinnert van een dood jongetje dat met een witte lelie in
de hand op een met kant omzoomd kussen ligt. Volgens de geruchten stonden de
laatste twee letters van de inscriptie C.P.A.S. op het doek voor ‘aquis
submersus’, oftewel ‘In het water verzonken’. De ware toedracht rond het
overleden kind ontdekt de verteller jaren later wanneer hij twee schriften in
handen krijgt, waarin de schilder van het portret de fatale uitkomst van zijn
in de jaren 1660 gedwarsboomde liefde voor de adellijke Katharina uit de doeken
doet.
Met het
wel en wee van Storms karakters is het makkelijk meevoelen ondanks de inmiddels
achterhaalde maatschappelijke sores waarvan ze het slachtoffer zijn. Driessens
eigen werk roept minder intens medelijden en doorvoelde huivering op. De
weliswaar beeldend naar voor gebrachte symboliek waarmee zijn allegorische
insteek gepaard gaat, staat die inleving in de weg. Verder wordt het drama zo
nu en dan ook uitgevlakt door een komisch anachronisme of een geestige
zinspeling, net als door de theatrale flair waarmee de voormalige toneel- en
operaregisseur vertelt.
Het verhaal ‘Een ware held’ verscheen eerder al. Ook daarin
toont het noodlot zich even grillig als onontkoombaar, ditmaal voor twee
Italiaanse broers die tijdens de Eerste Wereldoorlog deel uitmaken van een
bataljon waarvan elke vierde man door een generaal uit de eigen gelederen zal
worden geëxecuteerd. Al sluiten de teksten qua aangrijpende uitgangspunten en
grootse tragiek bij elkaar aan, de mengeling van oud, nieuw en vertaald werk
maakt van dit boek een zonderlinge mozaïek.
Martin Michael Driessen: Mijn
eerste moord en andere verhalen, Van Oorschot, Amsterdam 2018, 251 p. ISBN
9789028282209. Distributie Elkedag Boeken
deze pagina printen of opslaan