Willem Jan Otten (Amsterdam, 1951) publiceerde
tussen 1984 en 2004 vier romans, daarna kregen we enkel nog poëzie en
beschouwend proza van hem te lezen. Van Oorschot heeft nu zijn romans
samengebracht in Vier bekentenissen,
een verzamelband die meer is dan de som van de delen, want samen versterken de
op zichzelf al rijke verhalen elkaar tot één grote vertelling over geboorte,
dood en liefde die kruipt waar ze niet gaan kan.
In Een man van horen zeggen (1984) is Gerard Legrand aan het woord. Als
musicus genoot hij vooral bekendheid als vertolker van Bach-composities,
daarnaast was hij een vader, een ex-man en een gewezen minnaar. ‘Was’, want
tien jaar geleden is hij omgekomen na een fietsongeluk. Dat hij heden en
verleden kan becommentariëren dankt hij aan het postume bewustzijn, waarover
hij via de herinneringen van nabestaanden beschikt.
Om zijn afwezigheid wordt er
inmiddels vaker niet dan wel gemaald, zo merkt hij. Of zoals hijzelf vaststelt:
‘Hoezeer ook het verlangen naar
herinneringen aan begeerte de grondtoon is van mijn postume bestaan – toch zijn
er dagen waarop mijn thema de verbazing is, grenzend aan melancholie. Niemand
roept mij dan aan, er heerst rust aan het front, mijn nabestaanden worstelen
met anderen dan met mij […]’.
Al spookt hij
tijdelijk wel frequenter door de hoofden van zijn ex-vrouw en zijn twee zonen
vanwege een op til zijnd avondmaal ter zijner nagedachtenis. Tijdens dat diner
komt er door een uitspraak van zijn jongste zoon iets boven dat twintig jaar na
datum een nieuw licht werpt op het verleden.
Een dode die leeft bij de gratie
van de herinneringen van hen die hem gedenken, het is een buitengewoon
perspectief. Voor een nog apartere invalshoek kiest de auteur in zijn laatste
roman, Specht en zoon (2004), in 2005
goed voor de Libris Literatuurprijs. In dit merkwaardige scheppingsverhaal, dat
Otten schreef nadat hij zich in navolging van zijn echtgenote Vonne van der
Meer tot het christendom bekeerde, is de verteller het doek waarop Felix
Vincent in opdracht van Valéry Specht een overleden, zwarte tienerjongen
schildert. Als we Specht, de steenrijke erfgenaam van een bekende baggergroep,
mogen geloven, is de jongen zijn zoon.
Het doek kan niet anders dan
zijn lot in handen leggen van Felix, zijn ‘schepper’, zoals het de schilder
consequent noemt: ‘Ik bedoel, als je, zoals ik, helemaal leeg en wit ter wereld
komt, met niets erop of eraan, dan ben je volledig afhankelijk van wat ze van
je maken’. Pas wanneer het doek oog in oog komt te staan met zijn spiegelbeeld,
vangt het een glimp op van wat het is, al ligt het ook weer niet zo eenvoudig,
want deels is het portret van de zwarte jongen Singer bezield door een
pijnlijke jeugdherinnering van de schilder.
De ander die fungeert als een
spiegel waarin we onszelf kunnen ontwaren, het is een constante in het proza
van Otten. De wisselwerking tussen zien en gezien worden en het daaruit
voortvloeiende spel van reflecties zit ook in De wijde blik (1992). Daarin is Susan gevallen. Pijn had ze niet,
maar vreemd genoeg is haar zicht weg. Eerst flitste er door het donker in haar
hoofd nog groen, fonteinachtig vuurwerk, maar gaandeweg werd alles zwart. Niet
alleen is er elke ochtend weer het drama van ontwaken en beseffen dat ze nog
altijd door duisternis is omgeven, haar relatie met Lex, de verteller in De wijde blik, is ook veranderd.
Gaandeweg wordt evenwel duidelijk dat Susan en Lex elkaar al uit het oog
begonnen te verliezen, voordat ze blind werd. Dat dit uiteindelijk wordt
uitgesproken, maakt dat haar blindheid in zekere zin ook ontblindt.
De personages die
Otten in het leven roept, willen bemind, gekend en gezien worden. De meeste
gaan daarin zover dat ze ook affectie zoeken buiten het echtelijke bed. Er
waart daardoor best wat heimelijke erotiek doorheen de vier romans. Enerzijds
drukt die op het geweten, anderzijds leven de hoofdrolspelers als hoeders van
hun liefdesgeheimen onmiskenbaar op. Zo ook in Ons mankeert niets (1994).
Dit boek is opgevat als de
voorbereiding van dokter Justus’ verantwoording voor de medische tuchtraad. Uit
het onderzoek moet blijken wat zijn betrokkenheid was bij de dood van dokter
Daan, zijn voorganger en in zijn tijd erg geliefde huisarts in het kustdorp
Heimwou. Justus keek namelijk weg van de tekenen die meerdere inwoners deden
vermoeden dat dokter Daan, dag op dag vier jaar na de dood van zijn echtgenote,
ook zelf uit het leven wou stappen.
Dokter Daan wierp een schaduw op
het werk van zijn opvolger, zo komt naar voren uit het relaas van Justus’ doen
en laten. Die schaduw breidt zich nog uit, wanneer Justus’ minnares Steffie, in
de uren voorafgaand aan dokter Daans dood, haar bijzondere band met de oude
huisarts opbiecht. Of Justus het wil of niet, haar bekentenis doet afbreuk aan
de momenten die hijzelf bij haar doorbracht in het huisje in de duinen, waar
niemand hem vermoedde, waar hij even niemands toeverlaat hoefde te zijn en zich
kon onttrekken aan de ‘godganselijke samenhang’. Na haar bekentenis wordt het
web waarin hij verstrikt is geraakt almaar dichter, in die mate dat zowel zijn
praktijk als zijn huwelijk aan het wankelen worden gebracht.
De meermaals gelauwerde fileert
in zijn romans de zoekende mens en legt daarbij de tragiek van de liefde bloot.
Zijn toonzetting is secuur en intiem, zowel in Specht en zoon, waarin scheppingskracht in meerdere facetten een
belangrijke motor is, als in zijn eerste drie romans, waarin een bindende
factor de vertroosting is, die de personages vanuit een gemis hopen te vinden
in gestolen uren bij iemand die hen raakt, goed beseffende dat ze daar vroeg of
laat een prijs voor zullen betalen.
Willem Jan Otten: Vier
bekentenissen, Van Oorschot, Amsterdam 2018, 504 p. ISBN 9789028280878.
Distributie Elkedag Boeken
deze pagina printen of opslaan