De
geniale woorden van de Voorzitter van de Wereldbol en de Koning van de Tijd
Uitgeverij Pegasus heeft met Niemand zal ontkennen dat ik uw Aardbol aan mijn pink draag en Harmoniewereld — beide van de Russische
futurist Velimir Chlebnikov (1885-1922) — twee buitengewone delen toegevoegd
aan haar OOST!-reeks, een aantrekkelijke serie waarin Oost- en Midden-Europese literatuur
voor het eerst in Nederlandse vertaling verschijnt. In deel 5 zijn korte
stukken verhalend proza verzameld, in deel 6 een mooie selectie langere gedichten.
Chlebnikov, ongetwijfeld een van de origineelste schrijvers uit de gehele
wereldliteratuur, voelde zich binnen alle genres als een vis in het water, ook binnen
de genres die hij zelf had uitgevonden. Zijn werk lezen, of het nu poëzie of
proza betreft, is hoe dan ook een machtige belevenis.
Chlebnikov en het
futurisme
Chlebnikov werd in 1885 geboren in Astrachan, een belangrijke havenstad op de grens tussen Europa
en Azië, gelegen aan de Wolgadelta die 100 kilometer verderop
uitmondt in de Kaspische Zee. Hij studeerde wiskunde in Kazan en in 1908 trok
hij naar Sint-Petersburg om biologie, Sanskriet en Slavische talen te studeren.
Geen enkele studie maakte hij weliswaar af omdat hij zich meer en meer
concentreerde op het uitbouwen van een literair oeuvre. Chlebnikov stond samen
met Vladimir Majakovski (1893-1930), David Boerljoek (1882-1967), Igor Severjanin
(1887-1941) en Aleksej Kroetsjonych (1886-1969) aan de wieg van het Russische
futurisme. Deze literaire stroming ontstond bijna gelijktijdig met het acmeïsme
en zette zich radicaal af tegen het stoffige en mystiek getinte symbolisme, dat
toen de Russische letteren domineerde. De futuristen noemden het symbolisme
‘een stilstaand moeras’.
Rond 1908 maakte Chlebnikov naam
met zijn gedicht ‘Bezwering door lachen’, een zinderende brok poëzie die op hoogst originele
wijze gebruik maakt van achttien varianten op de woordstam smech (‘lach’). Severjanin gebruikte in 1911 als eerste de term
‘egofuturisme’, maar als groep traden de futuristen pas een jaar later naar
buiten. Onder de noemer ‘kubofuturisme’ publiceerden ze het daverende manifest Een oorvijg aan de publieke smaak (1912).
In deze kaakslag op papier pleitten de ‘toekomstenaars’ op arrogante wijze voor
een totale breuk met het verleden en een complete vernieuwing van de literaire
taal: ‘Alleen wij zijn het gezicht van onze Tijd.’ Intuïtie, onconventionaliteit
en willekeur moesten het woord bevrijden. Grammatica lapten de futuristen aan
hun laars, woordenschat zetten ze naar hun hand. Ze introduceerden vulgaire spreektaal
in de literatuur, schots en scheve klanken, kromme syntaxis, vormexperimenten
en nieuwgevormde woorden.
In 1913 voerde Kroetsjonych
het begrip zaoem in, een term die
staat voor alle taal die niet rationeel, maar enkel intuïtief is te begrijpen,
bevrijd van elke logica. In hetzelfde jaar schreef hij samen met Chlebnikov
zelfs een manifest over deze nieuwe, op zichzelf staande, ‘metalogische’ taal, Het woord als zodanig. Kroetsjonych was
meer een theoreticus dan een dichter en uiteindelijk zou het Chlebnikov zijn
die erin slaagde om de poëtische taal effectief te vernieuwen. Hiervoor werkte
hij een arsenaal aan procedés en methodes uit. Zo ging hij op zoek naar de etymologische wortels van
poëtische sleutelwoorden en creëerde nieuwe woorden op basis van bestaande
Slavische woordstammen. Of hij legde verbanden tussen de klank van een woord en
de betekenis ervan, in het bijzonder de beginklank. Hij zocht niet aflatend
naar een universele ‘sterrentaal’, de zaoem,
die later de linguïstische theorieën van de Russische formalisten zou
beïnvloeden.
Chlebnikov, Koning van de Tijd
Paradoxaal genoeg was
Chlebnikov als futurist geboeid door de loop van de geschiedenis en het verre
verleden (hij veranderde bijvoorbeeld zijn oorspronkelijke voornaam Viktor in
het Oud-Slavische Velimir). Niet alleen etymologie fascineerde hem mateloos,
maar ook de Russische en Slavische mythes uit lang vervlogen tijden. Tegelijk
schreef hij over eigentijdse gebeurtenissen zoals de Eerste Wereldoorlog en de
Revolutie van 1917. Chlebnikov probeerde op een fanatieke manier de
wetmatigheden van de tijd te achterhalen. Hij geloofde in een cyclische
geschiedenis die onderworpen is aan mathematische principes (zijn vroegere wiskundestudie
maakte hij hier te gelde). Op obsessionele wijze heeft hij eindeloze reeksen
jaartallen van historische gebeurtenissen met elkaar vergeleken en kwam hij uit
op het magische getal 317, het aantal jaren dat er lag tussen elk belangrijk
breekpunt.
In 1916 richtte Chlebnikov het
‘Internationale Genootschap van 317 wijze mannen’ op en riep zichzelf uit tot ‘Voorzitter
van de Wereldbol’ (Velimir betekent ook ‘Heerser van de wereld’). Meer dan eens
werden op basis van zijn ruimdenkende theorieën en buitenissige verklaringen
vraagtekens gezet bij zijn geestelijke gezondheid en toerekeningsvatbaarheid. In
april 1916 werd Chlebnikov tot zijn afgrijzen gemobiliseerd. Nadat hij erin was
geslaagd aan de dienstplicht te ontsnappen door zich te laten opnemen in een
psychiatrische instelling, was het uiteindelijk de Revolutie van 1917 die hem
van zijn militaire plicht zou ontslaan. Vanaf dan begon hij nog meer als een onversneden
vagabond door Rusland te zwerven (Chlebnikov heeft naar verluidt nooit een
vaste woon- of verblijfplaats gehad): hij keerde terug naar zijn geboorteplaats
Astrachan en reisde van daaruit onder meer naar Moskou, Sint-Petersburg, de
Oekraïne (Kiev en Charkov), Taganrog en Volgograd (het latere Stalingrad). Het
was een moeilijke periode: Chlebnikov werd meermaals gearresteerd op verdenking
van spionage, beurtelings door de Roden en de Witten.
In april 1920 ging Chlebnikov naar Bakoe en vertrok,
officieel als docent-propagandist, met het zogeheten Perzische Rode Leger naar
de Iraanse provincie Gilan waar de Perzische Sovjetrepubliek was afgekondigd.
De militaire operatie flopte compleet, maar voor Chlebnikov was de Iraanse
cultuur een openbaring. Bij de lokale bevolking stond hij wegens zijn lange
haren en sjofel uiterlijk bekend als ‘de Russische derwisj’. Zijn Perzisch
avontuur verwerkte hij onder andere in het prachtige lange gedicht ‘De trompet
van Gul-Mullah’, opgenomen in Harmoniewereld.
Zijn schrijnende reis terug naar Moskou beschreef hij in het zestiende ‘vlak’
van zijn beroemde ‘supersaga’ Zangezi (1920-1922).
In Moskou kwam er door zijn verzwakte gezondheid niets in huis van zijn
literaire werk. Het jarenlang gebrek aan een vaste woon- of verblijfplaats
begon zijn tol te eisen. Samen met Pjotr Mitoeritsj, een bevriende schilder en
zijn latere schoonbroer, zocht hij de rust op van het platteland, in Santalovo,
Novgorod. Maar het was te laat: Chlebnikov overleed, amper 36 jaar oud,
ondervoed en totaal uitgeput. Hij werd begraven in het dorpje Ruch’i, ergens
tussen Sint-Petersburg en Moskou. Op zijn kist, door lokale boeren gedragen,
stond te lezen: ‘Voorzitter van de Wereldbol’.
De wereld als steen
in een ring
Hoewel Chlebnikov erg jong overleed, was hij
bijzonder productief. Zijn verzameld werk beslaat een goede 3.500 bladzijden, tussen
2000 en 2006 samengebracht en uitgegeven in zes volumes en zeven kloeke
boekdelen (volume 6 bestaat uit 2 delen) door het Gorki Instituut voor Wereldliteratuur in Moskou. De twee publicaties die nu voorliggen zijn
anders gezegd slechts een klein deel van Chlebnikovs gehele productie. Het
verzameld werk bestaat voor ongeveer de helft uit poëtisch werk, maar bevat ook
autobiografische geschriften, theaterteksten, prozagedichten, dramatische poëmen,
lezingen, gedachten, aantekeningen, essays, wetenschappelijke teksten, brieven
en andere egodocumenten. De indrukwekkende
publicatie toont met andere woorden de grote diversiteit
in Chlebnikovs literaire nalatenschap aan.
Niemand zal
ontkennen dat ik uw Aardbol aan mijn pink draag is de heerlijke titel van
een bundeling met zevenentwintig korte stukken verhalend proza van Chlebnikov, vertaald
en gekozen uit het vijfde deel van het verzameld werk door Willem
G. Weststeijn. De verzameling
opent met een duidende inleiding door Weststeijn en sluit af met uitgebreide
aantekeningen, eveneens van zijn hand. Volgens Weststeijn zijn in Niemand zal ontkennen dat ik uw Aardbol aan
mijn pink draag Chlebnikovs voornaamste prozastukken bijeengebracht en is
zijn selectie representatief omdat ze de hele periode omvat waarin de schrijver
actief was (het eerste verhaal dateert van 1905, het laatste van 1922). Alle
stukken verschijnen bovendien voor het eerst in het Nederlands, op één na, ‘Ka’, dat al in 2012 bij Filonov verscheen in Weststeijns
vertaling en met knappe illustraties van Serge Segay (Sergej Sigej).
Weststeijn stelt in
zijn inleiding terecht dat de lezer in de bundel geen klassieke ‘verhalen’ met
begin en einde zal vinden. Voor de vertaler gaat het eerder over ‘fragmenten
van een groter geheel’. De selectie illustreert de veelzijdigheid van
Chlebnikov, zowel wat inhoud als omvang en uitwerking betreft: het kortste
verhaal is amper honderd woorden (‘De jongeling ik ben de wereld’, 1907), het
langste (‘Ka’, 1915) heeft er meer dan zesduizend. Een aantal teksten tonen
Chlebnikovs drang tot experiment: ‘De jongeling ik ben de wereld’ speelt met de
palindroom mir of ‘wereld’ en Rim of ‘Rome’ en ‘De verleiding van de
zondaar’ uit 1908 bulkt van de neologismen, knap gecounterd door Weststeijn met
valabele Nederlandse equivalenten. Enkele stukken geven blijk van Chlebnikovs
interesse in geschiedenis (‘Bergbewoners’, 1913), de vaderlandse actualiteit
(‘De karmijnrode sabel’, 1921; ‘Oktober aan de Neva’, 1918) en oude mythes
(‘Ka’ en ‘Jesir’, 1918-19) of zijn een
vehikel voor zijn theorieën over de tijd (‘De kalot van de Scyth’, 1916).
Chlebnikovs
proza is heel vaak sterk autobiografisch (‘De dierentuin’, 1909-1911). Op
subtiele wijze verweeft hij allerlei persoonlijke belevenissen en ervaringen in
zijn verhalen (‘Een droom’, 1915). Een onrechtstreeks voorbeeld is het
titelloze verhaal waaruit de eerste zin voor de titel van deze bundel werd
gebruikt: ‘Niemand zal ontkennen dat ik uw Aardbol aan mijn pink draag’ (1918).
Die metafoor doet denken aan een schrijnende episode die Chlebnikov meemaakte
een jaar later dan het verhaal, tijdens een lezing in Charkov in 1919 (Aai
Prins haalt dit incident aan in de inleiding van haar vertaling van Zangezi). Een aantal dichters die tot de imaginisten
behoorden, kregen het idee Chlebnikov tijdens een poëzieavond tot Voorzitter
van de Wereldbol te kronen. De haveloze en zieke dichter droeg in een koorhemd
onverstaanbaar zijn gedichten voor. Als symbool voor de aardbol schoof iemand
hem een uit het publiek geleende ring om de vinger. Toen de eigenaar zijn ring
na de schertsvertoning terug wilde, weigerde Chlebnikov die af te geven omdat
hij nu eenmaal de Voorzitter van de Wereldbol was. Op het einde van dit
titelverhaal zonder titel gunt Chlebnikov de lezer overigens een schuinse blik op
zijn poëtica:
‘Ik
herinnerde me de bijzondere bekoring van de dingen, hoe bepaalde dingen
dierbaar zijn en vol woorden die ons vertrouwd zijn en vervolgens, als hun tijd
gekomen is, in één keer verwelken, en sterven, en leeg worden.
Ik besloot dat ze zo klinken dat
we ze met ons verstand niet kunnen begrijpen.
Het is zo: ze zijn vol
geheimzinnig geluid, dat in ons zelf overeenkomstige trillingen doet ontstaan.’
Harmoniewereld
Chlebnikov
heeft talloos veel gedichten geschreven, waaronder een vijftigtal langere.
Vertaler Weststeijn bracht bij zijn eenmansuitgeverij Filonov tussen 2012 en 2017 drie delen uit met een
uitgebreide bloemlezing korte gedichten van Chlebnikov (alle delen zijn te
bestellen via Pegasus). In Harmoniewereld
heeft Weststeijn een selectie van acht langere gedichten of poëmen gebundeld,
gekozen uit het derde en vierde deel van het verzameld werk. Twee van de
gedichten, De kraanvogel en De trompet van de Gul-mullah, vertaalde
Weststeijn meer dan dertig jaar geleden voor een Chlebnikov-compilatie bij
Meulenhoff, Ik en Rusland (1986).
Voor Harmoniewereld herzag Weststeijn
deze twee vertalingen. De vertaler lijkt dezelfde principes te hebben
gehanteerd voor Harmoniewereld als
voor zijn voorgaande Chlebnikov-vertalingen: voor gedichten waarin rijm en
ritme een minder belangrijke rol spelen heeft hij gestreefd om een adequate
betekenis te laten primeren; wanneer klankeffecten, ritme of andere
vormaspecten overduidelijk de overhand nemen, krijgen deze ook in de vertaling
voorrang.
Net
zoals in Niemand zal ontkennen dat ik uw
Aardbol aan mijn pink draag valt de variatie in Chlebnikovs thematiek op. Opener
‘De kraanvogel’ (1909) is een hoogstandje onversneden futurisme avant la lettre: allerlei objecten
(paleizen, spoorrails, een toren, huizen) in de stad komen tot leven en vormen
samen het geraamte van een gigantische kraanvogel. De doden herrijzen en vullen
het geraamte op. De kraanvogel transformeert in een soort afgod. ‘De sjamaan en
Venus’ (1912) is een geestige idylle over een mooie jonge vrouw en een oude
Siberische sjamaan . Het gedicht is klassieker van opzet dan ‘De kraanvogel’,
maar blinkt uit door de humoristische dialogen en een schalks spel met
stilistische registers. In ‘De dichter. De heilige dagen van de lente’ (1919)
etaleert Chlebnikov zijn kennis van de Russische poëzie: zijn relaas over een
carnavalsfeest zit vol verwijzingen naar onder anderen Lermontov en Poesjkin.
Onderwijl benadrukt hij de heidense achtergrond van carnaval en maakt
toespelingen op de Slavische mythologie (een van zijn stokpaardjes) én op de
ondergang van het christendom. De gruwel van de Revolutie van 1917 komt aan bod
in het ijzingwekkende ‘Een nacht in de loopgraaf’ (1920), waarin Chlebnikov de
strijd tussen de Roden en de Witten beschrijft vanuit het perspectief van stenen
grafmonumenten (‘kluizenaarsters’) die angstig en machteloos uitkijken op een
loopgraaf gevuld met soldaten van het Rode Leger.
In ‘Drie zusters’ (1920), het
kortste van de lange gedichten, bezingt Chlebnikov op voor zijn doen ongewoon
lyrische wijze zijn liefde voor de talentvolle en knappe gezusters Sinjakov,
bij wier familie hij geregeld verbleef. ‘Harmoniewereld’ (1920) is voor velen
een van de hoogtepunten in Chlebnikovs poëzie. Het is een weergaloos poëem
waarin de dichter een bevreemdende toekomst schetst waar een universele liefde
allesoverheersend en alomtegenwoordig is: keizers en koningen zijn vervangen
door arbeiders, iedereen spreekt dezelfde taal, geld speelt niet langer een rol
en ziektes zijn onbestaande. In een extatisch slotakkoord klinkt het: ‘Schets
niet met krijt, maar met liefde’. ‘Nachtelijke huiszoeking’ (1921) heeft met
zijn korte mokerverzen het ritme van een machinegeweer. Een bende dronken Rode
matrozen valt een appartement binnen op zoek naar verstopte Witten. De
aanvoerder van de troep gaat op het einde van dit hallucinante gedicht in
discussie met God. Het laatste gedicht in Harmoniewereld
is het wonderlijke ‘De trompet van de Gul-Mullah’, de poëtische neerslag van
Chlebnikovs bewondering voor Perzië en zijn inwoners.
De meningen over Chlebnikov lopen
uiteen: voor sommigen is hij een halvegare mystificateur en een doorgedraaide rijmelaar;
voor anderen een geniaal visionair en de belangrijkste dichter van de
twintigste eeuw. Hij wordt weleens omschreven als een poet’s poet, een ontoegankelijke schepper in zijn ivoren toren. Het
valt niet te ontkennen dat er een zekere ondoorgrondelijkheid in zijn poëtisch
werk verweven zit, maar wie de moeite neemt om er zich in te verdiepen, zal
snel merken dat een groot deel van de gedichten meteen te begrijpen en
invoelbaar zijn. Het is een dooddoener, maar als er een soort gedichten bestaat
dat je moet ondergaan, dan deze wel. Wat Chlebnikov in mijn ogen een groot
dichter maakt, is hoe hij erin slaagt een geheel eigen poëtisch universum op te
bouwen, gebaseerd op een zelf uitgewerkte mythologie, een naar de eigen hand
gezette syntaxis en een eindeloos verfijnd gevoel voor taalexperiment. Dat hij
bijvoorbeeld zelfverklaarde nieuwe ‘genres’ ontwikkelde, maakt hem in zekere
zin groter dan de literatuur zélf.
Tot op vandaag is Chlebnikov hoe dan ook een van de meest
geliefde en meest gelezen auteurs in Rusland. Zijn invloed op nieuwe generaties
dichters duurt onverminderd voort. In een bekend in memoriam schreef Majakovski
in 1922: ‘Iedereen die hem kende, hield van Chlebnikov.’ Voor de auteur van Een wolk in broek en Luidkeels was hij een leermeester, ‘de
belangrijkste en meest integere ridder in onze poëtische strijd.’ Dat een nieuw lezerspubliek nu kennis
kan maken met Chlebnikovs volstrekt unieke oeuvre is, naast de erudiete
vertaling, de eminente teksteditie en de knappe vormgeving, misschien wel de
grootste verdienste van deze twee opmerkelijke publicaties.
Gebruikte werken
Ik en Rusland,
keuze, vertaling en inleiding Willem G. Weststeijn, Meulenhoff 1986 <br
/> Zaoem, samengesteld door Jan H.
Mysjkin, vertaald in samenwerking met Miriam Van hee, Kritak, 1989
Zangezi, vertaling en inleiding Aai
Prins, Pegasus, 2013
Verzameld
werk Poëzie 1,2 en 3, vertaling en aantekeningen Willem G. Weststeijn,
Filonov, 2012-2017
Moderne
Russische literatuur: van Poesjkin tot heden, Arthur Langeveld & Willem
G. Weststeijn, Pegasus 2005
Geschiedenis
van de Russische literatuur, 1700-2000, Emmanuel Waegemans, Mets &
Schilt, 2003
Velimir Chlebnikov: Niemand zal
ontkennen dat ik uw Aardbol aan mijn pink draag, Pegasus, Amsterdam 2018, 189 p
ISBN 9789061434450. Vertaling uit het Russisch Willem G. Wests
Velimir
Chlebnikov: Harmoniewereld, Pegasus, Amsterdam 2018, 128 p. ISBN 9789061434474.
Vertaling uit het Russisch Willem G. Weststeijn
deze pagina printen of opslaan