‘Daar sta je dan. Teruglopen naar het ponton
van de vaporetto is de enige optie, maar dat wist je al voor de expeditie
begon. Ook wij hebben de reis gemaakt, zowel in de ruimte als op het papier.
De rottende algen en de lege plastic flessen van La Giudecca
getrotseerd. Het gezelschap van dode dichters en schilders opgezocht. Lijntjes
op partituren gevolgd. Verbanden gelegd. Elke ochtend een ontdekking. Elke
tafel een tombe.’
Zo besluiten Eric Min en Gerrit Valckenaers hun reis naar Venetië, De klank van de stad. Een
cultuurgeschiedenis van Venetië, die ze in hetzelfde ‘Dankwoord’ opdragen
aan de tweeëntwintigjarige vluchteling uit Gambia, Pateh Sabally, die in 2017
verdronk in het Canal Grande zonder dat omstaanders ingrepen terwijl ze zijn
dood wel filmden met hun smartphone, met racistische commentaren op de
achtergrond. Met het (voorlopig uitverkochte) relaas van hun reis naar de
Dogenstad bevestigen Min en Valckenaers hoe Venetië tot de verbeelding blijft
spreken.
In het ‘Voorwoord. Travelling’
geven ze aan dat het pittoreske Venetië al meermaals gekopieerd werd, alsof het
een pretpark-bouwpakket was, maar ze gaan meteen ook in op het unieke karakter
van de stad, waar je te allen tijde dreigt verloren te lopen. ‘Zo is Venetië
het eeuwige andere: tegendeel en keerzijde.’ Doorheen de tien daaropvolgende
hoofdstukken volgen nog definities en omschrijvingen die de auteurs al dan niet
ontlenen aan anderen: Voor fotografen is Venetië een stad van ‘wachten.
Naderen. Verdampen: opgelost worden in een groter licht.’ ‘In de jaren veertig
van de negentiende eeuw lijkt Venetië wel een spookstad, en veeleer een oude
vrijster dan een schone slaapster.’ Vijftig jaar eerder was Couperus al
gevallen voor Venetiës traagheid en labelde hij haar een ‘ “tooverstad” ’,
terwijl Zola de stad afdeed als ‘ “een ruïne en een museum” ’. Goethe sprak dan
weer denigrerend over Venetië als een ‘beverrepubliek’ omdat de stad in de
lagune op boomstammen was gebouwd. Maar die negatieve uitlatingen wegen niet op
tegen Venetiës aantrekkingskracht: velen willen er niet gewoon halt houden maar
een tijdje verwijlen en keren ook meermaals terug, zoals Sartre die er bijna
blind zijn laatste adem zou uitblazen. ‘Hier stopt het: Venetië is een
terminus.’
Vele
bezoekers mogen dan wel stranden in de ‘Bermudadriehoek tussen Rialto, San
Marco en Accademia’, toch ontgaat de Byzantijnse pracht van de stad hen niet.
Ze staan wel niet altijd stil bij de onmisbare rol die Venetië in de
muziekgeschiedenis had. San Marco, de ‘piratenkathedraal’ die met al dan niet
gestolen kunst verrijkt werd, is immers ‘niet enkel een mausoleum voor het
gebeente van de heilige en de plek waar de stad haar uitbundige religieuze
spektakels opvoert, maar evengoed een uitzonderlijke concertzaal met een Grieks
kruis als plattegrond. Door de eeuwen heen hebben de kapelmeesters en hun
muzikanten de ruimte gebruikt als een klanklaboratorium waar akoestische
experimenten de kleur van de muziek hebben bepaald. […] Zo inspireerden de
trouvailles van de Venetiaanse componisten de muziekpraktijk in de rest van
Europa.’ In Venetië waren er in de achttiende eeuw vier vermaarde muziekscholen
waar weesmeisjes een excellente opleiding genoten. Heel wat componisten deden
in de stad inspiratie op: Stravinsky, Wagner, Rossini, Liszt, Verdi en Vivaldi
– wiens werk pas laat erkend werd, om er maar enkele in niet-chronologische te
vermelden. Min en Valckenaers staan ook stil bij hoe de aanwezigheid van de
joodse gemeenschap – ‘Sefardische joden, Asjkenazim, Levantijnen, Ebrei
Tedeschi’ – de muziekgeschiedenis beïnvloedde en duiden meteen de mogelijke
oorsprong van het woord ghetto.
De joodse invloed op muziek zal Joyce enigszins verkeerd
opnemen in zijn Ulysses, maar het
geeft meteen aan hoe ook auteurs niet ontsnapten aan de bekoring van de stad.
Stendhal beschreef de stad als geen ander, maar ook de overgevoelige Rilke en
de hedendaagse Mexicaanse auteur Valeria Luiselli, die door haar verblijf in
Venetië haar gelaagde identiteit in vraag stelde. Net zoals bij de musici had
de stad niet alleen een grote impact op het oeuvre van de auteurs maar op ook
hun leven. Onvergetelijk is ook de turbulente passage van George Sand (geboren
als Amandine Dupin) en haar veel jongere minnaar De Musset, wier stormachtige
relatie zich overigens niet beperkte tot de Dogenstad.
Verder nemen Min en Valckenaers
je mee door de geschiedenis van het theater, de schilderkunst en de mode. De
auteurs weiden uit over de Italiaanse Molière, Goldoni en de Fortuny-fabriek
die prachtige stoffen ontwierp. De Delphos-jurken zijn wereldvermaard, te meer
omdat de stoffen de typisch Venetiaanse kleuren wisten te vatten. Ontroerend
zijn de pagina’s over Monet die het roze van Venetië wist te capteren en die
zich geen leven zonder zijn wederhelft kon voorstellen. Zijn ‘leerling’ Signac,
die van het impressionisme overstapte naar het pointillisme, leverde ons een
andere kijk op de Dogenstad over. Venetië werd in de achttiende eeuw
opgeluisterd door het werk van Giambattista Tiepolo en zijn zoon, Giamdomenico,
legde in zijn fresco’s dan weer de neergang van een tijdperk vast. Memorabel
zijn diens fresco’s in Ca’ Rezzonico, waarbij de bezoeker zich probeert in te
beelden waar het publiek in het fresco naar kijkt. Een scène die tot de
verbeelding spreekt. Begin twintigste eeuw organiseerden de futuristen dan weer
events in Venetië om hun avant-gardistische programma te promoten: ze
verwierpen de waarden van de ‘grijze’ bourgeoisie en verheerlijkten de
vooruitgang, waarvoor de auto – en later ook het vliegtuig – symbool stonden.
In hun
cultuurgeschiedenis staan Min en Valckenaers meermaals stil bij de aparte
architectuur van de stad, waarin de beroemde Renzo Piano (hij tekende het
ontwerp voor het ‘Vlinderpaleis’ in Antwerpen) recent intelligent ingreep met
verschillende projecten. Zo hoeft Venetië niet alleen te herinneren aan een
glorierijk verleden en de teloorgang na de Oostenrijkse bezetting – met als
pluspunt de introductie van het aperitief spritz, maar krijgt het ook een
hedendaags karakter. In afwachting van een bezoek ‘in de ruimte’ van de stad
kan de lezer met De klank van de stad
Venetië alvast op papier verder doorkruisen met Min en Valckenaers als
volleerde gidsen. Niet alleen hun relaas maar ook hun uitvoerige bibliografie
en notenapparaat bieden je verschillende bekorende parcoursen aan.
Eric Min & Gerrit
Valckenaers: De klank van de stad. Een cultuurgeschiedenis van Venetië, Polis
Kalmthout 2019, 430 p. ISBN 978946310205. Distributie Pelckmans Uitgevers
deze pagina printen of opslaan