‘Er was
nog niets kapot’
Aan haar debuutroman Confituurwijk laat Femke Vindevogel bij monde van haar
hoofdpersonage Marie de Geest een korte tekst voorafgaan waarin ze verwijst
naar Virginia Woolfs uitspraak ‘I’m sick to death of this particular self. I
want another’, om te eindigen met deze belofte aan zichzelf: ‘Dit keer ga ik
het goed doen.’ Terugkerend naar wat hier omschreven wordt als ‘het begin van
alles’ wil de vertellende ik uit de roman in het reine komen met wat haar, nu
ze drieëntwintig geworden is, altijd is blijven bezwaren.
Hollegem, de confituurwijk
Na de dood van haar vader,
een door drankzucht en onvervuld gebleven illusies aan lager wal geraakte
huisdokter, beslist Marie het ouderlijk huis te verkopen en zich terug te
trekken in een sociale wijk, in de volksmond de ‘confituurwijk’ genoemd. Als
het erop aankomt een originele naam te bedenken voor dergelijke achterstandsbuurt,
lijkt de Vlaming wel heel inventief. Bewoners kunnen er vaak nauwelijks de
eindjes aan elkaar kunnen knopen, laat staan dat ze zich ook echt broodbeleg
kunnen veroorloven. Daarom blijft het bij confituur… Wat in Hollegem, het
fictieve Oost-Vlaamse dorp waar het hele verhaal zich afspeelt, tot ‘Confituurwijk’
is omgedoopt, heet in andere contreien ‘de Eierstraat’.
Veel kleurrijks valt er niet te ontdekken in deze vaak
troosteloos overkomende inplantingen van eendere rijwoningen, ‘een oord van
beton, waar grijs dagelijkse kost was. Aaneengeregen, identieke bunkers zonder
dak. […] Voortuinen van ros gras, perceeltjes botanisch verdriet, opgesmukt met
onkruid, pisbloemen, geschilderde karrenwielen en ankers.’ Of, zoals het verder
luidt en om de sfeer te typeren: ‘De gevels van de Confituurwijk waren als
wanden van een kerncentrale. Alleen wie hier woonde, wist wat er zich achter
het beton afspeelde.’ Louis Paul Boons Vergeten
straat komt hier weer tot leven.
Ook de mensen die er huizen of op zijn minst toch onderdak
hebben gevonden, lijken weinig inspirerend voor Marie, die er, afkomstig als ze
is uit een gegoed milieu, bijna letterlijk in een subcultuur terechtkomt. Er is
Pa Vetstaart, de alles overdonderende pater familias met een resem kinderen op
zijn trouwboek, maar alleen denkend aan eigen profijt en eigen geneugten. Er is
Helena Donatina, een alleenstaande moeder die als bijverdienste hand- en spandiensten
verleent aan mannen in maatpak, ‘haar vagina was een draaideur bij de H&M
tijdens de koopjes’. Femke Vindevogel maakt er - en dat maakt haar hele verhaal
juist zo geloofwaardig - gelukkig geen eenzijdig donkergekleurd fresco van. Een
figuur als Anna, de ‘Moeder Teresa’ van de straat, licht op boven de grauwheid
van de wijk in zijn totaliteit.
De tijd terugdraaien
In de manier waarop binnen het raamwerk van de roman wordt
gefocust op de innerlijke werdegang van hoofdfiguur Marie, wordt het voor de
lezer gaandeweg het verhaal duidelijk waar het de auteur in wezen om te doen
was. Marie zoekt afstand te nemen, letterlijk - de wijk waar ze zich terugtrekt
- en figuurlijk. Hier speelt op een eerste niveau de vraag naar wat haar beide
ouders ertoe heeft gebracht uit het leven te stappen. Marie was elf toen ze
haar moeder vond, ‘ze hing op zolder, haar lichaam naar me gestrekt als één
groot uitroepteken vol schuld.’
Wat Marie nu voor ogen staat, ruim tien jaar later, is dat
‘mijn moeder naast een moeder gewoon een vrouw was geweest, een chronisch
ongelukkige vrouw.’ Dat ook haar vader zelfmoord heeft gepleegd, kan het
schuldgevoel bij Marie allen nog maar vergroten. Wat haar treft daarbij, wordt
mooi verwoord:
‘Moeder had zich als een
uitroepteken gestrekt; vader lag in de vorm van een vraagteken op de vloer. –
zo was het altijd geweest, de ene eiste, de ander vroeg zich af.’
Het vraagteken krijgt
Marie niet uitgewist. In haar zoektocht naar de ontbrekende vaderfiguur keert
zij terug in de tijd, denkend aan haar achtste verjaardag, de laatste keer dat
haar vader haar kwam opzoeken op haar kamer, ‘de laatste stuiptrekking in een
poging normaal te doen’ Of, zoals Femke Vindevogel het reeds schreef in een van
haar gedichten:
‘Vandaag maakt met de twijgen
vader van zwijgen zijn
beroep’.
Twee
maal de schuldvraag die blijvend wonden heeft aangebracht in haar gemoed, twee
maal de nooit te beantwoorden vraag wat het kon geweest zijn als… Aan de
zoektocht naar het ouderpaar verbindt Vindevogel in Confituurwijk de zoektocht naar de liefde, in wezen het hoofdmotief
van de roman. Een centrale rol is hier weggelegd voor Samantha, die eerder nog
dan Marie zelf in de Confituurwijk verzeild is geraakt. Uit het relaas van
Marie blijkt dat Sam reeds in hun kindertijd beslag legde op haar, zo
verregaand zelfs dat Marie de trouwring van haar moeder als onderpand van hun
liefde voor elkaar aan Samantha heeft gegeven.
Aarzelend geeft Marie weer toe aan haar liefde voor Sam. Op
dit niveau van het verhaal speelt de muziek een belangrijke rol. De trouwring
werd ooit verborgen in een muziekdoos, Marie speelt blokfluit – vaak tot
ergernis van Pa Vetstaart die het bij Eddy Wally houdt -, op de uitvaartdienst
van haar vader zingt Marie het ‘Ave Verum’. Een beslissend moment zo blijkt,
want: ‘Mijn klaaglied had een bijna goddelijke macht’, waarmee ze Sam voor zich
terugwint:
‘Ik had Sam teruggevonden. Mijn
lijf trilde en miste de verloren jaren. Het had spijt. Het hing aaneen van
spijt.’
En aan
het absolute slot van de roman wordt de affiniteit met de Orpheus en
Eurydice-mythe nog eens sterk in de verf gezet: als Marie besluit de trein te
nemen en de Confituurwijk voor altijd de rug toe te keren, lezen we:
‘Nu omkijken zou alles verpesten; ik zou terugglijden in
dezelfde diepte als vroeger en Sam voor altijd verliezen.’
Of en hoe de uiteindelijke
beslissing ook echt vorm krijgt, wordt in de slotalinea gesuggereerd. Ook in de
relatie met Samantha speelt het verlangen de tijd terug te draaien. Eén beeld
blijft bij, een beeld dat Femke Vindevogel overigens ook al had ontwikkeld in
haar poëzie: de zak waarin Sam sinaasappelen met zich meedraagt naar huis,
scheurt en de vruchten worden geplet onder de wielen van een voorbijrijdende
auto. En in haar verbeelding keert Marie de tijd om:
‘het sap stroomde weer de sinaasappels in. Het fruit
stuiterde het zakje in. (…) Er was nog niets kapot.’
Een sleutelscène, meen ik, om de
roman in zijn volle betekenis te vatten. Herstellen wat kapot is, om voor één
keer misschien, zoals blijkt aan het slot van de roman, dit gevoel én deze
overtuiging te hebben: ‘ik voelde me voor het eerst sinds mijn geboorte
compleet.’
Confituurwijk is een roman waar
duidelijk hard aan gewerkt is. Het functioneel aanwenden van flash-backs, de
treffende beelden die je her en der verspreid over de roman wil aanstippen
(over een van de bewoners luidt het: ‘elke dag magerde hij meer uit zijn
kleren’, of nog: ‘Tussen mij en de wereld spande een huid die te dun was om
mijn miserie binnen en die van anderen buiten te houden’ , de
overtuigingskracht waarmee een gemeenschap-aan-de-zijlijn wordt verbeeld: het
blijven troeven die van deze roman een sterk debuut maken.
Femke Vindevogel: Confituurwijk,
Van Oorschot, Amsterdam 2019, 211 p. ISBN 9789028290020. Distributie Elkedag
Boeken
deze pagina printen of opslaan