Jos Stroobants is een gelegenheidsdichter in
de beste betekenis van dat woord. Zijn poëtische productie (die ondertussen een
dozijn bundels beslaat) is niet meteen ingegeven door grote structuren of een
ambitieus project. Poëzie schrijft hij omzeggens in de marge van het leven,
opvallend vaak naar aanleiding van specifieke gebeurtenissen. In zijn jongste
bundel gaat het zelfs hoofdzakelijk om dergelijke gedichten, geschreven voor
vrienden of bij bepaalde gebeurtenissen (zoals de jaarlijkse Gedichtendag).
Toch slaagt de dichter erin om aan die losse verzen een soort van innerlijke
samenhang te verlenen. Dat komt vooral doordat hij geliefkoosde thema’s vaak
herneemt.
Allereerst valt op hoe Stroobants kiest voor een warm taalgebruik. Heel wat
verzen zijn nadrukkelijk opgevat als ‘brieven’, als teksten waarin iemand wordt
aangesproken. Dat draagt ertoe bij dat de lezer zich meteen empathisch opstelt
en als het ware deelachtig wordt aan de ontboezemingen van de dichter.
Daarenboven gaat die intimistische toon gepaard met een groot gevoel voor de
ritmiek en de klankrijkdom van de taal. Die muzikale dimensie is overigens
allerminst een toeval; zo bevat deze bundel gedichten die werden geschreven bij
de muziek van onder meer Mahler en Schubert.
De gedichten zijn thematisch
ondergebracht in drie samenhangende afdelingen die verwijzen naar de titel van
de bundel. De eerste reeks presenteert een aantal gedichten die brieven willen
zijn, zonder dat ze evenwel aan een concrete persoon geadresseerd werden. Het
betreft vooral meditaties die mee gedragen worden door herhalingen en een grote
muzikaliteit. De dichter gaat erin op zoek naar grenservaringen, naar de
mogelijkheden van een beter bestaan; de poëtische taal blijkt bij uitstek een
geschikt middel om de utopie, de liefde, de ontgrenzing van het ik suggestief
op te roepen. In de tweede afdeling verloopt dat zelfonderzoek via de
confrontatie met andere kunsten: de muziek en de beeldende kunst.
Daarbij gaat het Stroobants niet meteen om een soort van
fotografische weergave van wat wordt uitgebeeld, maar om de menselijke
getuigenis die hij in het werk meent terug te vinden. Dat resulteert
bijvoorbeeld in een brief aan Lenny, de dirigent Leonard Bernstein, bij een
concert van Mahler. De staatsieportretten in het Leuvense stadhuis vormen
evenzeer een confrontatie tussen de afgebeelde grootheden en de toeschouwer,
iets wat in feite ook geldt voor de manier waarop de dichter materiaal van
Ensor, Spilliaert en Permeke vorm geeft in zijn verzen. Wat telt, is de manier
waarop mensen uit andere tijden en levens, door het unieke medium van de kunst,
de onderlinge afstand even kunnen overbruggen. Die ontmoeting is niet enkel een
anekdotisch gegeven maar ook een model voor het menselijke bestaan in deze hachelijke
tijden.
Datzelfde geldt zo mogelijk nog meer voor de slotafdeling waarin geliefden en
bekenden worden toegesproken en de dichter eveneens een balans opmaakt van zijn
eigen verleden. De blik naar de toekomst blijkt getekend door eindigheid en het
nakende afscheid (of, in de in-memoriamgedichten, het voorbije vaarwel), maar
tegelijk is de dichter allerminst pessimistisch. De levenskracht blijft
onverminderd, en het geloof in de ander (en uiteindelijk ook in zichzelf als
mens en dichter) blijft onaangetast. Het is een waardevolle boodschap die hier
in intimistische maar tegelijk aansprekende verzen met verve wordt vertolkt.
Jos
Stroobants: Brievelings, dievelings, lievelings. Leuven 2018, P, 43 p. ISBN 9789492339522
deze pagina printen of opslaan