Zoeken
naar woorden om de wankele waarheid te vatten
Een boek over leven
en hoe dat te leiden begint onvermijdelijk met de dood. Er wordt een vos
gevonden, ‘liggend in een krul alsof hij sliep, zomaar een ding geworden’. De
reflectie op dat (soms onbegrijpelijk plots) uitdoven wordt in schril contrast
geplaatst met genereuze beschrijvingen van een bloeiende en bottende tuin.
De vastberaden
vanzelfsprekendheid van dat leven en sterven van de natuur verwondert het
hoofdpersonage. Studente Elke worstelt met het determinisme dat haar
studiegebied, de biologie, impliceert. Ze kan zich niet vinden in de smalle
genderhokjes die sekse lijkt voor te schrijven. Ze voelt zich noch vrouw, noch
man, en wordt verpletterd door de verwachtingen en vooroordelen die de blik van
de buitenwereld bevat. Haar vertwijfelde ouders stuurden haar na haar
middelbare school naar haar oudtante Ko. Zij woont alleen en brengt haar tijd
wiedend, zaaiend, harkend, plukkend, oogstend en stekkend in haar moestuin
door. Terwijl haar voeten steeds dieper wegzakken in de mulle grond, vindt Elke
een zekere aarding tussen die levenslustige planten die zo resoluut
transformeren met het wisselen van de seizoenen, en de zwijgzame, starre Ko die
mee op dat ritme gedijt. Ze gaat biologie studeren, maar keert iedere zomer
terug om tussen de gewassen te vertoeven.
Haar persoonlijke zoektocht
kristalliseert in het onderwerp dat ze voor haar eindscriptie kiest: de
wateraap. Dit fluïde wezen zou - aldus een onbewezen en reeds afgewezen
evolutietheorie - de brug vormen tussen de aap en de mens. Elke laat moestuin
en tante achter, en trekt naar Wenen om daar de auteur van een van de weinige
boeken over de wateraap te ontmoeten en als promotor voor haar scriptie te
engageren. In haar onderzoeken naar de ontwikkelingen van de mens lijkt het
hoofdpersonage oorzaken alsook bevestiging te zoeken voor het bestaan als
‘tussenwezen’. Een bondgenoot, of verwante ziel, die haar tegelijkertijd een
spiegel voorhoudt. Want waarom liet die wateraap de veiligere en voedzamere
waters achter zich, en nam dit wezen het risico om zich, onaangepast, zonder
perspectieven, op het land te nestelen?
‘Hij verbond het een met het ander terwijl ik in mijzelf
juist een gat vermoedde dat ik maar niet gedicht kreeg’.
Het hoofdpersonage onderzoekt en ondervraagt meerdere
mogelijkheden. Begon alle ellende aan land? In de anonieme omhelzing van de
grootstad vindt Elke de vrijheid om te verkennen. De queeste naar de eventuele
oorsprong verwordt tot belofte voor de bestemming.
De wateraap is het debuut van Mariken Heitman (1983), die zelf
biologie studeerde en nu lesgeeft op een middelbare landbouwschool. Heitman
schrijft kabbelend, dan weer koortsachtig, in een ritme waarin korte, gebalde
zinnen, en barokke, symbolische beschrijvingen elkaar afwisselen. De toon
twijfelt tussen broeierigheid en ingetogenheid. Heitmans zinnen zoeken. De taal
wordt afgetast, in een zoektocht naar de juiste termen, naar woorden die de
wankele waarheid kunnen vatten, naar metaforen die meer spreken dan het
belichte subject. De taal wordt ook binnenstebuiten gekeerd, gereduceerd tot
klanken en rijmen: ‘de droesem die restte was de herinnering aan een
hunkering’, ‘laffe kwel’, ‘de composthoop capituleerde’, en nog ‘onder mijn
mouw smeulde de huid’. Poëtische paragrafen worden afgewisseld met een eerder
essayistisch exploreren van wetenschappelijke theorie en filosofie. Haar boek
wordt op die manier zelf een performatieve daad, in een gelijkaardige lijn als
die ambitieuze nieuwe schrijfvorm die feministen als Peggy Phelan en Della
Pollock eind twintigste eeuw ontwikkelden. ‘Performative writing’ of
‘performatief schrijven’ wil evoceren, wil nieuwe, onbereikbare, ontastbare
werelden op de bladspiegel (her)creëren, schrijft vanuit een radicale ik-vorm,
die steeds aan het worden is.
Elke neemt ons mee in haar verinnerlijking, op haar
ritmisch mijmerende gedachtestroom. Gevangen in haar lichaam, vinden we een
vrijheid in haar hoofd, waarbij verleden en heden, verbeelding en
werkelijkheid, door elkaar lopen. In zorgvuldig geconstrueerde bewegingen wordt
de tijd gespreid en terug naar binnen geplooid als een accordeon. Het boek kan
gezien worden als een eigentijdse versie van de bildungsroman. De
Elke(rlijc)-figuur maakt een (redelijk voorspelbare) reis waarbij ze
verschillende passanten ontmoet waarvan niet altijd duidelijk is tot welke
wereld ze behoren.
Wat dit boek zo boeiend maakt, is hoe teder er over een zulk complex
onderwerp als gender wordt geschreven. Hoewel het boek in een tijd van toxisch
essentialisme een pertinente problematiek aankaart, vormt het geen agressieve
aanklacht. Het is niet dwingend, slechts oprecht vragend en voorzichtig
zoekend. Elke observeert en probeert te begrijpen. Het maakt haar vraag niet
minder hartverscheurend: kan zij, mag zij zich mens noemen, als ze niet binnen
bepaalde vaste categorieën past? ‘Ze keken onbeschaamd naar me, probeerden me
met hun blikken te vormen, dachten dat ze me hielpen’. En elders: ‘Ik moest het
doen met de kaders die mij toegeworpen werden en ik wilde wel, ik greep mij
eraan vast als een drenkeling, maar niets leek te passen.’
De wateraap als concept, het
gender van Elke: beide pleiten voor een openheid, een welwillendheid in het
accepteren van meer mogelijkheden, buiten ons systematisch denken om. ‘Dit
wezen werd het woord dat ik nooit had gekend voor het gevoel, voor alles, waar
ik vanaf het allereerste begin naar verlangde’. Het boek past in dat opzicht
geheel in de Queer-beweging (die ook breed doorwerkt in de literatuur): het
celebreren van verschillen, het doorbreken van heteronormatieve structuren, het
accepteren van ‘anders’ zijn. Variaties, mutaties en tussenvormen die paradoxen
verzoenen en binaire tweedelingen opbreken: man en vrouw, hard en zacht,
verleden en toekomst, lichaam en geest, leven en dood, water en land.
Ogenschijnlijke tegenstellingen die steeds in beweging zijn, die samen dansen,
over en door elkaar lopen, als eb en vloed.
Dit boek prikkelt en verstilt
tegelijkertijd. Wij voelen als lezers het krioelen van de planten. In een broze
sensualiteit worden al onze zinnen aangesproken en aangewakkerd: geluiden,
geuren, beelden en smaken waaien ons als een zomerbries tegemoet. Een dergelijk
zintuiglijk schrijven vraagt om concentratie en tijd – de ruimte om elk
blaadje, elk haartje, elk adertje dat bonst onder de huid te beschrijven en
doorvoelen.
In
haar helder bevragen van gender als sociaal-cultureel construct, trekt de
auteur identiteit terug tot het lichaam. Met eenzelfde verrassende
vanzelfsprekendheid eigen aan de natuur, leiden zintuigen de weg. Het is als
die ervaring gekaderd moet worden dat het sap stolt en de vloeibaarheid
verstijft. Leven wordt gelijkgesteld aan verlangen, stilstand betekent de dood.
De onhoudbare natuur breekt onverbiddelijk door het jonge meisjesvel
(‘uitstulpingen, groeistuipen, huilbuien en donker, vijandig haar dat als
insectenpootjes uit mijn witte kinderonderbroek wilde kruipen’). De wetten van
de moestuin dienen als richtlijn. Alles wordt vergeleken, verklaard, verwerkt,
verantwoord met behulp van de botanica.
Daarmee schaart Heitman zich achter
die andere grote queer auteur: Maggie Nelson, die in het geniale De argonauten (Atlas/Contact 2016) schrijft
over hoe ‘realness’ (naar een term van Donald Winnicott) altijd samengaat met
een gronden in het lichaam, hoe elke ervaring een fysieke basis heeft, hoe
filosofie, theorie en analyse steeds zintuiglijk verankerd zijn – en hoe het
doorbreken van genderstereotiep denken die ervaringswereld eindeloos kan
vergroten.
De wateraap mondt uit in een intense
(omgekeerde) apotheose, een werveling onder water. De laatste actie van de
auteur gaat voorbij de zachtheid, zet stilte om in (nieuwe) woorden. Als een
wortel die ondergronds gestaag groeit, zich vertakt en vasthecht, om vervolgens
door de aarde te breken, eigenzinnig, uniek en onstuitbaar - in alle kracht, in
alle kwetsbaarheid. Lezen en leven: beide een oefening in overgave.
Mariken Heitman: De
wateraap. Atlas/Contact, Amsterdam, 2019. 172 p. ISBN 9789025453107.
Distributie VBK België
deze pagina printen of opslaan