Ronddwalen in een onbemind oerwoud tot je de nieuwe wereld ziet
In zijn nieuwste boek Brutopia. De dromen van Brussel ontleedt schrijver, reporter en
‘sprokkelaar van verhalen’ Pascal Verbeken (°1965) zijn haat-liefdeverhouding
met de ongrijpbare hoofdstad van België. Samen met zijn debuut Arm Wallonië (2007) en het bejubelde
wandelboek Grand Central Belge. Voetreis
door een verdwijnend land (2012) vormt Brutopia
Verbekens zogeheten Belgische trilogie. Zijn onderzoek voert Verbeken als
vanouds te voet en door te luisteren naar wie z'n pad kruist — een beproefde tactiek
die hij perfectioneerde in Grand Central
Belge.
Bijzonder is dat hij deze keer
op zoek gaat naar wat had kunnen zijn: het utopische Brussel, zeg maar. Slenterend
door ’s werelds bekendste hellhole
volgt hij als een volleerde flaneur ‘het oude dromenspoor van de stad dat leidt
naar de nieuwe wereld’. Verbeken is de ongekroonde koning van het sprekende
verhaal en de ‘herinneringsreportage’: hij heeft het absolute patent op een meeslepende,
geëngageerde en begeesterende vertelstijl die het midden houdt tussen
onderzoeksjournalistiek, geschiedschrijving en literatuur. Met Brutopia levert de Vlaamse Ryszard
Kapuściński een even lucide als bevlogen stadsbiografie af.
Brussel, een wees en een droomfabriek
Brutopia start met een geestdriftig voorwoord
van Sint-Michaël, beschermengel van Brussel en een tiental andere steden,
streken en bisdommen. De patroonheilige staat al sinds 1455 op de toren van het
Brusselse stadhuis op de Grote Markt en ziet werkelijk alles. Niets, maar dan
ook niets ontgaat hem:
‘Ik zie de spriet gras tussen de kasseien van een kade waar
niemand meer komt, ik zie het weggegooide metroticket dat opwaait door een
voorbijrijdende taxi. Ik zie het laatste restje bloed in een heroïnespuit,
weggegooid achter een elektriciteitscabine. Ik zie het geblonken tafelzilver
van de Club des Nobles glanzen in verwachting van een Europees banket, en
tegelijkertijd zie ik families uit verre landen in de laadbak van vrachtwagens
de westelijke voorsteden binnenrijden.’
Net omwille van
dit uitgelezen vantage point vraagt
‘de schrijver van dit boek’ de strijdvaardige maar ietwat kregelige aartsengel
om een voorwoord. Hoewel het heft van het zwaard hem beter in de hand ligt dan
de pen, stemt hij toe. In krachtige maar niet van enige ironie gespeende
bewoordingen schetst de heilige de hoofdlijnen van Brutopia, hier en daar vergezeld van een persoonlijke commentaar of
opinie. Brussel, zo stelt hij, is een
stad met een groot hart voor aangespoelden, maar is zelf ‘een wees’. Sinds
mensenheugenis heeft de stede af te rekenen met gevoelens van angst en afkeer. Sint-Michaël
spreekt in dat verband over Bruxellofobie:
‘In het verdeelde België zijn Vlamingen en Walen zelfs broederlijk verenigd in
hun aversie tegen Brussel, de stad die bizar genoeg het land bijeenhoudt wegens
haar onsplitsbaarheid.’ Aan de hand van een captatio
benevolentiae vergoelijkt Sint-Michaël het feit nooit van zijn toren te
zijn neergedaald. De Brusselse straten invliegen is immers het voorrecht van de
auteur van Brutopia: ‘Vele
schoenzolen heeft hij versleten op trottoirs, bij dag en bij nacht. Als
wandelaar, zonder plattegrond of stappenteller.’
In tien thematische hoofdstukken
schetst Verbeken een onverbloemd en bij momenten ontluisterend beeld van
Brussel, ‘een lappendeken van ongeveer honderdtachtig nationaliteiten’, ‘een
centrifuge van globalisering’. De methodieken die hij hanteert, zijn de
doorgewinterde Verbeken-lezer niet onbekend: de reporter neemt de voorliggende
situatie in zich op, kijkt om zich heen, laaft zich aan de geschiedenis en
richt zijn blik op een specifiek aspect van de hem omringende werkelijkheid —
in casu de stad Brussel, het hellegat van Europa. In een grondige analyse van
de situatie zet Verbeken de bakens uit, terwijl hij aan de hand van sfeerscheppende
beschrijvingen de lezer zo dicht mogelijk bij het beschreven thema betrekt. Zijn
uitgelichte observaties krijgen steeds een uitgebreide actuele en historische
omkadering. Een geprivilegieerde getuige, een expert ter zake of een toevallige
passant komt aan het woord en zorgt voor nog meer context. Zodoende heeft de
lezer constant het gevoel het beschrevene mee te maken ‘van op de eerste rij’.
De lezer als bevoorrechte toeschouwer, de auteur als gids.
In zijn beroemde gedicht ‘Le
cygne’ deed Charles Baudelaire de wrede uitspraak dat de stad sneller verandert
dan het hart van een mens: ‘Le vieux Paris n'est plus (la forme d'une ville /
Change plus vite, hélas! que le coeur d'un mortel)’. Het zijn deze constante en
onhoudbare cycli van gedaanteverwisselingen die Verbeken in Brutopia 'de dromen van Brussel' noemt.
Hier treedt hij in de voetsporen van 'de dromers van Brussel' en gaat op zoek
naar het Brussel dat er ooit geweest of nooit gekomen is. De Belgische
hoofdstad als droomfabriek en utopische stad, in onophoudelijke ontwikkeling,
in voortdurende evolutie. De volledige constellatie van Brussel in een boekvorm
gieten, is uiteraard onbegonnen werk. Verbeken maakt noodgedwongen selecties en
staat stil bij pleisterplaatsen die hij tijdens zijn wandelingen tegenkomt:
‘Een stad die slordig met haar verleden omspringt, heeft één voordeel: er valt
altijd iets te ontdekken.’
Wandel mee. En
struikel
Voorin Brutopia
prijkt een schetsmatige overzichtsplattegrond van het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest met zijn 19 gemeentes. De titelpagina van ieder hoofdstuk toont een meer
gedetailleerde kaart van de gemeentes die aan bod komen tijdens de bewuste 'wandeling'.
Tien hoofdstukken lang bestrijkt Verbeken op deze intuïtieve manier grote delen
van Brussel: de vlaggetjes die hij prikt op zijn persoonlijke stafkaart, vormen
samen een narratief netwerk, een persoonlijke kijk op een complexe stad, die
geschiedenis ademt maar tegelijkertijd weinig respect lijkt te tonen voor zijn
verleden: ‘Wandel mee. En struikel.’ Hier en daar is die ‘persoonlijke kijk’ overigens
vrij letterlijk te nemen, want er staan enkele door Verbeken zelf genomen
foto’s in Brutopia. De andere
illustraties komen uit diverse archieven.
Een eerste wandeling start in de
Verbondstraat in Sint-Joost-ten-Node, ‘een getto van één vierkante kilometer
met dezelfde bevolkingsdichtheid als Bombay.’ Verbeken herinnert zich een voorval
van een tiental jaar geleden, toen hij toevallig in de buurt rondliep: een
Duits echtpaar vroeg hem de weg naar de Verbondstraat waar volgens hen het huis
van Karl Marx zou staan. Na wat gezoek vonden ze samen de straat en het huis op
nummer 5. Niets wees er echter op dat Marx hier had gewoond: geen gedenkplaat
of muurbordje, niets. Met zijn illustere buurman op nummer 7 Friedrich Engels
had Marx nochtans op die specifieke plek Het
communistisch manifest geschreven, een van de meest gedrukte teksten ooit:
‘Marx vergat Brussel, zoals Brussel Marx vergat.’ Deze anekdote is voor
Verbeken de perfecte aanleiding om Marx’ verblijf in Brussel historisch te
kaderen en verder op te zoek te gaan naar mogelijks andere Brusselse sporen van
‘de donderprofeet van de ongelijkheid’. Sint-Joost-ten-Node is al jaren de
armste gemeente van België.
Frappant is hoe
Verbeken aantoont dat Marx’ doemtheorieën ironisch genoeg het nadrukkelijkst
waarheid werden op de plaats waar ze geconcipieerd werden en bij uitbreiding in
de zogenoemde croissant pauvre (de
armoedegordel rond het kanaal waartoe ook delen van Molenbeek, Laken,
Schaarbeek, Vorst en Sint-Gillis behoren). Een geprivilegieerde getuige van hoe
Sint-Joost veranderde is monsieur Martin, die meer dan vijftig jaar lang een
frituur hield op het gemeenteplein. Ook econoom en filosoof Philippe Van Parijs
(die eveneens opdraafde in Grand Central
Belge) komt aan het woord. Hij breekt een lans voor de ten voordele van
Marx in de vergetelheid geraakte Brusselaar Joseph Charlier, een van de eerste
pleitbezorgers van het basisinkomen.
De volgende wandeling brengt
Verbeken naar de Heizel, Laken en de historische Vijfhoek. Incontournable is hier natuurlijk de Heizelvlakte waar ruim 60 jaar
geleden Expo 58 meer dan 40 miljoen bezoekers lokte. Graficus en veelvoudig
Expo-bezoeker Ever Meulen — de keizer van de klare lijn — heeft het over zijn
schatplicht aan de toen gevestigde Atoomstijl. Aangrijpend is het verhaal van
Frans Cools, de toenmalige werfleider van het Atomium: de bovenmenselijke
prestatie die zijn team en hijzelf leverden om ‘de verchroomde rammelaar’ op
tijd af te krijgen, wordt in geen enkele bron vermeld en is verdwenen in de
nevels van de geschiedenis. Het stuk over het nagebouwd Afrikaans dorp (‘zoo
humain’) op de expo is onthutsend en verbijsterend. Een weetje is dat Patrice
Lumumba op de Expo bedrijvig was als persfotograaf.
Het hoofdstuk over Elsene — de
gemeente die ik zelf het beste ken omdat ik er tien jaar heb gewoond, meer
bepaald in de Matongé — focust op de Europese wijk en de instellingen van de
EU, ‘het meest succesvolle politiek-utopische project van de twintigste eeuw’.
Verbeken behandelt founding father Robert
Schuman, de sloopwerken om de Europawijk te kunnen bouwen, het Hortapaviljoen
in het Jubelpark en een van de markantste plekken in Brussel, het Museum
Antoine Wiertz. Europacorrespondent voor NRC
Handelsblad, Caroline de Gruyter geeft als expat haar boeiende kijk op
Brussel, net als docent Europees recht Luuk van Middelaar. Jammer dat Verbeken
niet even stopte in de Jean-Felix Hap tuin, een betoverende groene long in de
Europese wijk, of bij Maison Antoine, het legendarische friethuis op het
Jourdanplein. Misschien zat er in een bezoek aan het geboortehuis van actrice
Audrey Hepburn ook wel een mooi verhaal?
Het volgende hoofdstuk, ‘In de
Apenhoofdstad’, gaat over de markante Brussel-passage van Charles Baudelaire.
Brussel — ‘een hoofdstad voor de grap’ — werd ‘zijn afdaling, zijn ondergang,
zijn dood.’ Baudelaire, de vleesgeworden bruxellofobie
én de geestelijke vader van het flaneren, schreef zijn afkeer voor de Belgische
hoofdstad neer in het virulente schotschrift Pauvre Belgique: terwijl syfillis zijn lichaam sloopte, werd hij de
grootste Brusselhater uit de geschiedenis. Hoewel Baudelaire-kenners weinig
nieuws zullen leren, demonstreert Verbeken hier zijn grote vertelkracht met een
straf stuk literatuurgeschiedenis, dat start in het centrum en eindigt in het
Ukkelse café Au Vieux Spijtigen Duivel waar Baudelaire-vertaler Rokus Hofstede zijn
opwachting doet. Uiteindelijk zou Brussel Baudelaire evenzeer ‘vergeten’ als
Marx: nergens is er een spoor van zijn verblijf in de hoofdstad. Hoewel, in
2017 liep er in het Broodhuis een tentoonstelling over de ultieme poète maudit.
Wat frappeert,
bijblijft of ontroert
Het Baudelaire-hoofdstuk maakt de lezer
benieuwd wat Verbeken had kunnen maken van het verhaal van twee andere
coryfeeën van de Franse literatuur, Arthur Rimbaud en Paul Verlaine, die net
als de auteur van Les fleurs du mal
duistere tijden meemaakten in Brussel. Zo komen er nog zaken voor de geest
waarvan de Brusselkenner of -liefhebber zich zal afvragen waarom ze niet aan
bod komen in Brutopia, maar de auteur
wil een persoonlijk verhaal vertellen, het utopische Brussel tonen. Hij diende
zich bijgevolg te beperken. Hij streeft geen volledigheid na, noch wil hij een
reisgids samenstellen. Nee, hij schrijft over wat hem frappeert, bijblijft of
ontroert. Een mooi voorbeeld is het vijfde hoofdstuk waarin Verbeken een
hallucinant beeld optrekt van de Noordwijk. In zijn ballade door de Quartier
Nord — ‘een desolaat, maar intens fascinerend niemandsland’ — laat hij zien
hoezeer Brussel voor hem bij uitstek 'de verhevigde versie van België' is:
‘Veel ongerijmdheden die het land samenhouden komen samen in dit verhaal:
charlatanerie, ritselarij, geschipper en zelfoverschatting die flirt met
zelfverachting.’
In hoofdstuk 6 begeeft Verbeken zich in de Kanaalzone en Molenbeek. Hij
probeert te achterhalen waar de oorsprong ligt van Molenbeeks omwenteling van
‘continental Manchester’ tot ‘jihadi capital’. Een mogelijke verklaring is
misschien te zoeken bij het inferno van de Innovation in 1967:
‘Na de brand in de Brusselse Inno in 1967 waarbij 323
bezoekers omkwamen, bood de Saudische koning Faysal financiële hulp aan de
slachtoffers. Geroerd door dit genereuze gebaar schonk koning Boudewijn de
Saudi’s het Oosters Paviljoen dat gebouwd werd in het Jubelpark voor de
Wereldtentoonstelling van 1897. In het gebouw kwam de Grote Moskee van Brussel,
met plaats voor vierduizend gelovigen, annex een islamitische school. […] Veel
Marokkaanse moslims kwamen op die manier onder invloed van een strikt
puriteinse islam. Vandaag beleeft het salafisme een ongekende bloei en heeft
het de mainstream soennitische islam veranderd.’
Een van de sterkhouders van
de Molenbeekse industrie was de ijzergieterij Compagnie des Bronzes de
Bruxelles, producent van veel patriottische monumenten, zoals Manneken Pis. Om
onverklaarbare redenen noemt Verbeken ook 'Brabo op de Antwerpse Groenplaats',
maar dit monument staat al lang iets verder, op de Grote Markt. Interessant is
hoe Verbeken steeds het groter plaatje schetst, in een poging een urbanistisch
overzicht te bewaren:
‘In Brussel woont tien procent
van de Belgen op nauwelijks een half procent van het territorium. De helft
daarvan zit samengepakt in een van de ongeveer driehonderd achtergestelde
buurten zoals Oud-Molenbeek. De geografie van de stad, gebouwd op zeven
heuvels, spiegelt al eeuwen de sociale situatie. Nog altijd leven de armen in
de lager gelegen stadsdelen.’
Het gesprek met
jihaddeskundige en radicaliseringsexpert Montasser AlDe’emeh is evenzeer
revelerend. Segregatie is en blijft een kernwoord, ook van Vlaamse kant
bekeken. De gemiddelde Vlaming begrijpt de gemiddelde Brusselaar niet, laat
staan de gemiddelde moslim:
‘Vlamingen houden niet van Brussel. Een understatement. De
stad is het symbool van het perfide, Franstalige Belgische establishment dat
generaties Vlamingen onder de knoet hield en hun taal miskende. Dat gebeurde
nergens op brutere wijze dan in Brussel zelf. En hoe meer de stad zich sinds de
jaren zestig ontwikkelde tot een multiculturele metropool van 183
nationaliteiten, hoe meer de belgo-belges van de stad vervreemd raakten,
inclusief de Brusselaars zelf.’
Niets vergaat, niets
blijft
Hoofdstuk 7 gaat over de onvermoeibare Paul Otlet en
zijn Mundaneum, een utopische bibliograaf die de wereldvrede tot stand wilde brengen
door het delen van kennis. In dit onwaarschijnlijke verhaal toont Verbeken zich
nog maar eens van zijn beste kant: gepassioneerd, helder, gezwind. Een volgende
wandeling brengt de auteur tot in Anderlecht en het centrum, waarrond na de
Eerste Wereldoorlog in de vorm van een cirkel maar liefst 20 zogenaamde cités jardins of sociale tuinwijken
werden gebouwd om de schrijnende woningnood te lenigen. In die tijd was ‘het
volksverheffende socialisme’ de religie van veel Brusselaars. De socialisten
hadden zelf hun eigen ‘kathedraal van licht’, het Volkshuis ontworpen door
sterarchitect Victor Horta. Dat dit architectonisch hoogstandje in 1965 werd
gesloopt om de Zaveltoren, een wolkenkrabber van 26 verdiepingen, te kunnen
plaatsen, is samen met de drooglegging van de Zenne, een van de grootste
schandvlekken op het blazoen van de Brusselse stedelijke ontwikkeling en
ruimtelijke ordening.
In ’Een roerig bos’, het voorlaatste hoofdstuk van Brutopia, krijgt een ander soort
lichtkathedraal alle aandacht: het grootse Zoniënwoud, een oerbos van
eeuwenoude beuken waar grootheden als Jan van Ruusbroec en Hugo van der Goes
hun heil vonden. Verbeken neemt de lezer mee naar een plek die weinig
Brusselaars of Belgen kennen: een merkwaardige clairière tussen de beuken onthult 32 berken in een cirkel.
Landschapsarchitect Bas Smets ontwierp dit openluchtmonument ter nagedachtenis van de 32
slachtoffers van de aanslagen op 22 maart 2016. Een ander boeiend verhaal dat
in het bos tot rijping kwam, is dat van de anarcho-communistische kolonie ‘L’Expérience’
die zich in 1905 in het Zoniënwoud vestigde om een nieuwe Ideale Maatschappij in
het leven te roepen.
In het slothoofdstuk hopt Verbeken op de trein en snijdt een favoriet
thema aan: de ijzeren weg. Na de eerste rit op het Europese continent op 5 mei
1835 aan de Brusselse Groendreef begon de Belgische spoordroom. In enkele
decennia bouwde België het dichtste spoorwegennet van de wereld. En toch was er
een ernstig hiaat, een cruciale missing link: Spoorlijn 0, de verbinding tussen
het Brusselse Noord‑ en het Zuidstation. De gevolgen van dit
gigantisch bouwproject zijn tot op vandaag voelbaar:
‘Het werd het langst aanslepende
bouwproject in de Brusselse geschiedenis dwars door mythische volksbuurten als
de Putterij en de Marollen. Nog altijd is de spoortunnel een litteken in de
stad. En langs het traject liggen veel gebroken dromen. De stations op
Spoorlijn 0 (of de Jonction, zoals Brusselaars zeggen) zijn schuilplekken voor
daklozen, asielzoekers en migranten op weg naar Engeland.’
De kaalslag die nodig was om
de verbinding te maken baarde daarentegen wel een meesterwerk van de Vlaamse
literatuur, Louis-Paul Boons Vergeten
straat. De getuigenissen die Verbeken sprokkelt aan het Noordstation, ‘een
dagasiel voor Oost-Afrikaanse transmigranten’, gaan door merg en been. Tussendoor
krijgt de lezer nog de geschiedenis mee van ‘Horta’s spoorkathedraal’, Brussel
Centraal. Beschermheilige Sint-Michaël sluit Brutopia af met een uitgeleide, ‘dan zwijg ik weer als het graf,
voor minstens vijfhonderd jaar.’ Veranderlijkheid en onbestendigheid maken voor
hem het wezen van de stad uit: ‘Daar komt de Nieuwe Wereld. Hij is er al. Alles
stroomt. Niets vergaat. Niets blijft.’ Maar er is één standvastig ijkpunt,
weinig Brusselaars kennen het. De Brusselse meridiaan is samen met Sint-Michaël op z’n toren een van
de weinige symbolen van standvastigheid:
‘’s Middags, als de zon op haar
hoogste punt staat, vallen de stralen recht door een oculus in het brandraam
van de naar mij genoemde kathedraal tegenover het Centraal Station. Ze maken
een vlek van licht op de kerkvloer, precies op de plek waar een streep van
messing in de vloertegels begint.’
Verbeken sluit Brutopia af met een bibliografie. Geen
saaie lijst, maar een poging om de indrukken, invloeden en leeservaringen die
zijn Brussel-beeld bepaalden, gestalte te geven. Zo somt hij enkele auteurs op
die Brussel als decor of zelfs als personage gebruikten in hun boeken: in de
eerste plaats de vroege Boon, maar ook Jeroen Brouwers, Willem Frederik
Hermans, Herman Teirlinck, Willem Elsschot, Benno Barnard, Kamiel Vanhole of
Eric de Kuyper, om er maar een paar te noemen, lieten Verbekens Brusselse
gemoed vollopen. Naast deze 'schaduwbibliotheek' geeft Verbeken per hoofdstuk
de boeken mee die hij als bron gebruikte en hem inspireerden. In die laatste
categorie zitten — hoe kan het anders — enkele onvermijdelijke Brussel-klassiekers
zoals onder andere Arm Brussel (1992) van Geert van Istendael, De eeuw van Brussel (2013) van Eric Min of Een gehucht in een moeras (2017) van de Brusselse Ahasverus Marc
Didden. Brutopia kan vanaf heden
prompt en rechtmatig bij dit selecte rijtje incontournables
worden gerekend. Wie Brussel beter en van een andere, 'vergeten' zijde wil
leren kennen, laat zich best door deze ongenaakbare brutopist op sleeptouw nemen.
Pascal
Verbeken: Brutopia, de dromen van Brussel, De Bezige Bij, Amsterdam 2019, 336
p. ISBN 9789403144306. Distributie: Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan