In de jongste aflevering van Het liegend konijn breekt samensteller
en enige redacteur Jozef Deleu een lans voor wat hij – in navolging van Nuccio
Ordine – het ‘nut van het nutteloze’ noemt. Door poëzie op die manier te
verdedigen onderstreept hij meteen de dubbelzinnige status van literatuur op
onze dagen. Aan de ene kant lijkt het erop dat poëzie haar vanzelfsprekendheid
grotendeels heeft verloren, dat ze niet veel meer is dan een vorm van
nutteloosheid. Dat sluit aan bij het pragmatische denken dat onze maatschappij
domineert, een denken waarin de menselijke waarde van literatuur enorm aan
relevantie heeft ingeboet; wie daaraan twijfelt hoeft er maar de literaire
bijlagen van kranten en tijdschriften op na te slaan (of niet langer na te
slaan want ze worden in snel tempo systematisch afgebouwd). Aan de andere kant
pleit Deleu voor een herwaardering van het ‘belangeloze’ karakter van de
literatuur, iets waarmee hij zichzelf in een lange prestigieuze filosofische
traditie plaatst. Het nut van poëzie ligt precies in de mate waarin ze zich
onttrekt aan louter pragmatische communicatie, aan haar gebruikswaarde. Net
daardoor schept ze ruimte voor afstand en reflectie, zowel cognitief als
esthetisch.
Dat summiere maar belangwekkende programma is precies wat de samensteller van Het liegend konijn ook ditmaal voor ogen
stond. Deze aflevering biedt immers plaats aan drie dozijn dichterlijke
stemmen, erg divers maar kwalitatief hoogstaand. Waar Deleu al die dichters
vandaan blijft halen mag een raadsel zijn, maar zijn oogst wijst opnieuw op de
vitale aantrekkingskracht die het gedicht op schrijvers blijft uitoefenen.
Hopelijk volgen de lezers in nog grotere getale. Namen noemen is zoals steeds
een hachelijke onderneming, maar dit boek kan enkel correct besproken worden
door iets van die verscheidenheid te laten zien (in het besef dat de lezer hier
veel meer uitstekende poëzie zal aantreffen dan ik hier vermeld).
Uiteraard is er ruim
aandacht voor een aantal dichters van faam, die in hun nieuwste werk
voortbouwen op hun oeuvre. Benno Barnard presenteert bijvoorbeeld enkele
Engelse sonnetten, klassiek geschreven en helemaal gevat in de sfeer van het
traditiegetrouwe Albion, maar daarnaast zijn er aangrijpende verzen over zijn
overleden dochter: hier sporen vormvastheid en poëtische formules perfect met
de emotionele herinnering. Jan Geerts schrijft een aantal ‘brieven aan de
aarde’, intimistische gedichten waarin de aarde als oorsprong en als
eindbestemming van alle leven wordt aangesproken. De mythische verbeelding van
de Moeder Aarde wordt daarbij gecombineerd met de ecologische thematiek van
vandaag. Roger de Neef biedt een aantal metafysische boomgedichten aan, en
Anton Korteweg reflecteert eens te meer ironisch op het ouder worden en het
broze menselijke bestaan.
Het opmerkelijkst zijn evenwel de debutanten die aan het
woord komen. In deze aflevering gaat het om een fors dozijn nieuwe talenten,
waarvan de meesten zich meteen als belangrijke geluiden manifesteren. Ook hier
is het moeilijk namen selecteren, want de types poëzie liggen ver uit elkaar.
Wel valt op hoezeer de jonge dichters focussen op kwetsbaarheid, trauma’s en onaangepastheid.
Optimistische geluiden vallen nauwelijks waar te nemen, terwijl leed, afscheid
en dood wedijveren met psychologische onzekerheid. De grootste verschillen
liggen in feite op het vlak van de stijl en de verwoording. Dichters als Anke
Cuijpers of Anke Senden mikken vooral op beeldspraak en vervreemding om de
complexe ervaringen vorm te geven, terwijl iemand als Mattijs Deraedt meer
vertrekt van anekdotes, in dit geval concrete ruimtes, om zijn verhalen te
stofferen. Hoe dan ook is de vormbeheersing bij die jongeren opmerkelijk. Het
begin van Jozef Deleu mag dan wel aarzelend klinken, de slotnoten van dit Liegend konijn laten alweer het beste
verhopen voor de toekomst van de poëzie in onze contreien.
Jozef Deleu (red.): Het liegend
konijn, Polis, Kalmthout 2019, jrg. 17, nr. 1. ISSN 1567-228X. Distributie
Pelckmans Uitgevers
deze pagina printen of opslaan