Heerlijk koppige Lispector
De Braziliaanse schrijfster
Clarice Lispector (1920-1977) heeft blijkbaar een publiek verworven in onze
letteren. De Arbeiderspers gaat immers onverdroten voort met het publiceren van
het werk. Dat de verhalen (vijfentachtig in het totaal) nu aan bod komen, is
mooi meegenomen, want ze brengen de lezer in een kleiner universum dat
misschien overzichtelijker is en bovendien een toegangspoort biedt tot de even
compacte maar complexere romans. Kleine opstapjes naar het grote werk dat nog
weerbarstiger is. Lispector blijft toch koppig Lispector. Afgezien van de
vroegere verhalen (vooral het jeugdwerk dat we tussen 1940 en 1942 kunnen
dateren), maak je hier als lezer ook de evolutie mee van een schrijverschap dat
uiteindelijk de mechanismen van de fictie zelf in vraag gaat stellen. Die
voortgang is op zichzelf wel interessant maar ik twijfel toch aan de late
teksten (van 1974 tot 1977) die daarvan de uitwerking zijn.
Ik heb vooral genoten van de
verhalen die Lispector tussen 1960 en 1974 schreef (vijf gepubliceerde bundels
die hier zo goed als volledig aanwezig zijn). Toch krijgen we in dit boek niet
alle verhalen, wat de titel ook mag laten uitschijnen. Maar de lezer kan meer
dan tevreden zijn: het gros van Lispectors teksten die korter zijn dan een
novelle of een roman, krijgt hij hier aangeboden. Bovendien in een zeer puike
vertaling van Adri Boon. De vertaler kwam hier ontegenzeggelijk voor vele
raadsels en uitdagingen te staan. Ik vermeld er twee: Lispectors vaak verrassende
syntaxis en haar systematisch gebruik van abstracte woorden (die in het
Portugees minder zwaar klinken dan in het Nederlands). Adri Boon heeft
Lispectors eigenaardigheden gerespecteerd en daarvoor een Nederlandse versie
gevonden die bijzonder blijft (en dus afwijkend), maar toch altijd ook
aanvaardbaar afwijkend in het Nederlands. De vertaler rekt de taal wel op maar blijft
binnen ons taaleigen, hoezeer dat ook naar Lispectors hand moest worden gezet.
In zijn inleiding wijst samensteller Benjamin Moser op een van de
bijzonderheden van Lispector: ‘een schrijfster die erom bekendstaat de
verborgen werkelijkheden van het zichtbare leven te onthullen via een
glijdende, grillige syntaxis.’ Zonder die syntaxis geen Lispector, en dat heeft
Adri Boon behendig weergegeven.
Lispector gaat in haar verhalen de gevoelens én hun
verwoording te lijf. In bijna elke tekst spreekt een vrouw die eerst een
conventionele relatie aangegaan is, daaruit losbreekt en daarna ervaart dat die
bevrijding nog maar het begin is van een vrijheid die ze nu op haar eigen gevoelens
moet bevechten. Die vrijheid blijkt een hachelijke onderneming omdat de
protagonisten nu met het raadselachtige en tegenstrijdige bestaan (en
niet-bestaan) aan de slag moeten. Het behoud van waardigheid – of de
onmogelijkheid daarvan – is een van de drijfveren van Lispectors
schrijverschap. Er zijn lezers die helemaal voor haar teksten gaan, vanuit een instinctieve sympathie, en anderen
blokkeren (even helemaal) als ze zich (wellicht even instinctief) voelen
wegglijden in een wereld waarin ook hekserij kan huishouden. Nee, het leven is
niet rationeel, en wat het dan wel is (of niet), daarover schrijft Lispector
begeesterende en bevreemdende teksten. Met alle weerhaakjes van dien.
In een door Moser
aangehaald citaat beweert de schrijfster: ‘Zowel in de schilderkunst als in de
muziek en de literatuur, komt me zo vaak wat abstract wordt genoemd voor als
het figuratieve van een subtielere en moeilijker te bereiken werkelijkheid,
minder zichtbaar voor het blote oog.’ Ik vind dit revelerende woorden.
Lispector gaat in (bijvoorbeeld) het abstract-algemene woord ‘liefde’ na wat de
concrete realiteiten zijn die daarmee worden aangeduid. En ze komt tot
ontstellende vaststellingen omdat haar positie, haar manier van kijken en
beleven, niet representatief is: de schrijfster is geen afgezant van wie in de
verhalen aan het woord is. Ze houdt zich op in de afstand tussen de
werkelijkheid (datgene wat ‘present’ hoort te zijn) en de weergave ervan (de re-presentatie).
Op dat punt ontstaat Lispectors manier-van-schrijven die
de ogen van de lezer wijd open doet staan: hij kijkt in een afgrond die zijn
eigen ‘ziel’ blijkt te zijn.
Lispectors teksten gaan bijna
altijd over een persoonlijk groeiproces dat het opneemt tegen negatieve
krachten die opeens de kern van dat proces gaan uitmaken. Je bent als vrouw
niet vrij omdat je bij je partner weggaat, je wordt als vrouw ietsje vrijer als
je het gevecht kunt aangaan met je intieme anders-zijn. Revolutionair is
Lispector omdat ze niemand van die groei uitsluit. De vrouw uit de
middenklasse, de gekleurde dienstmeid, iedereen kan vechten tegen het bestaan,
in dat gevecht (of veeleer in het bewust aangaan van dat gevecht) is iedereen
gelijk.
Moser: ‘Haar personages vechten
tegen ideologische opvattingen over de plaats van de vrouw. Ze lopen tegen
praktische problemen aan met echtgenoten en kinderen, hebben geldzorgen,
krijgen te maken met wanhoop die leidt tot drankzucht, waanzin of zelfmoord.’
Lispector heeft veel aandacht voor overgangsperioden en voor
de innerlijke riten die daarmee gepaard gaan: van kind tot meisje, van meisje
tot vrouw, van een in het huwelijk geknechte naar een vrijere vrouw, waarbij
die vrijheid een confrontatie is met de altijd al verdrongen emoties, of waaraan
die concrete vrouw altijd al onschuldig voorbijgegaan was. Geen vrijheid zonder
schuld, zonder verantwoordelijkheid voor de meest menselijke maar ook bodemloze
gevoelens. In ‘De boodschap’ staat: ‘O, bevrijd ons van het verleden, laat ons
onze zware plicht doen.’ Die plicht heeft Lispector opgenomen en er een streven
van gemaakt. En daarvoor had ze een nieuwe taal nodig, zo eigen de hare, die
van ‘iemand die nooit meer aan zichzelf zal wennen’. Zo ook de lezer die de
handschoen opneemt.
Clarice Lispector, Benjamin Moser (sam.): Alle verhalen, De
Arbeiderspers, Amsterdam 2019, 605 p. ISBN 9789029525930. Vertaling van
Todos os contos door Adri Boon. Distributie
L&M Books
deze pagina printen of opslaan