Vertaald proza

BOEKEN NR. 11, DECEMBER 2019

Jean Genet: Dagboek van een dief

door Elisabeth Francet

Verbloemd kwaad
 
In de jaren dertig van de vorige eeuw leidt Jean Genet (1910-1986) een zwerversbestaan en een dievenleven. Dankzij de tussenkomst van Cocteau, Sartre en andere invloedrijke Franse schrijvers ontsnapt hij aan een levenslange gevangenisstraf en begint in 1945 het grotendeels autobiografische Dagboek van een dief te schrijven. Hij is vijfendertig jaar oud, rijk en vermoeid. In de taal die hij nu beheerst, herschept hij zijn herinneringen. Genet stelt vast dat door de combinatie van homoseksualiteit, diefstal en verraad, zijn liefde altijd droevig is geweest. Diepe ontaarding voert de schrijver naar een zuiver symbool: de subtiele metafoor van de bloem. De bloem van het kwaad. Genet nodigt de lezer uit medeplichtige te worden. Dat is nodig om de dief te begrijpen.
 
In hun afwijzing van conventionele waarden, scheppen veroordeelde misdadigers, wier wereld ruikt naar zweet, sperma en bloed, een verboden universum. Ze doen dat in een taal die niet wordt opgeschreven, maar in elkaars oor gefluisterd. Het is een 'processie in omgekeerde richting', die geen betekenis meer heeft. De schande wordt uit de gevangene gesneden; zijn dromen verliezen hun aureool.
 
Er was geen welbepaald moment waarop Genet besloot dief te worden. Na zijn geboorte stond zijn moeder hem af ter adoptie. Van nature was hij een vernederd kind. De jonge Genet zette zich af tegen de maatschappij die hem had veroordeeld en begon vanaf zijn tiende regelmatig te stelen. Op zijn vijftiende werd hij naar een strafkolonie gestuurd. Hij kwam er in een harde wereld van tucht en dwangarbeid terecht, waar zijn homoseksualiteit ontlook. Toen hij meerderjarig was, vervoegde hij het Vreemdelingenlegioen, deserteerde vrijwel meteen, werd opgepakt en opgesloten. Hij voelde steeds meer de behoefte om te worden waarvoor hij werd gehouden: lafaard, verrader, dief, homo. Genet omarmde het tegengestelde van de conventionele moraal. Voor een besef van onschuld was er in zijn hart geen ruimte meer.
 
De dief houdt van de misdaad ter wille van de straf en de boete die erbij horen. Hij geilt op misdaad. Zijn opwinding wordt nog versterkt doordat hij zich zowel in het slachtoffer als in de dader inleeft. Het doet hem pijn om de verbijstering, woede en schaamte op het gezicht van de bestolene te zien. Hoezeer wenst de dief voor zichzelf de gewelddadigheid van andere, wredere misdadigers.
 
Als bedelaar in Barcelona maakte Genet kennis met de pracht van het verachtelijke, de schittering van wie verstoken waren van elke christelijke deugd. In lompen gekleed, wekten ze medelijden door weerzinwekkende wonden te cultiveren. 'We werden een verwijt aan het adres van uw geluk.' Om schoonheid in het verachtelijke en grootsheid in het smerige te zien, is talent nodig. De daad van het inbreken en het stelen kregen voor de dief de ernst van een rituele handeling. Het was een soort ontaarding. Genet beschrijft het gebaar waarmee hij om een aalmoes vroeg, zijn stem, die hij hees en gebroken liet klinken, zijn schroom tegenover mooie jongens. Hij leerde hinken, strompelen, in het stof kruipen. Zonder vernedering kwam je de dag niet door; je leerde ervan genieten. Lyrisch vertelt hij over zijn geliefde, de eenarmige Stilitano: de treurigste van alle bedelaars. Ongenaakbaar was Stilitano en daardoor werd hij de belichaming van alle mannelijke types waar de dief naar verlangde: soldaat, avonturier, matroos, misdadiger.
 
De dief was intussen in staat de sterkste banden die er bestaan, die van liefde en vriendschap, te verbreken. Verraad najagen werd een vorm van erotiek. Hij ging op de dool door Europa, stak illegaal grenzen over. Hij handelde volgens 'bepaalde wetten van een romantische esthetiek' die van hem een 'rusteloze, onzichtbare maar machtige figuur' maakten. In vrijwel elk land werd hij opgepakt en gevangengezet, waarna uitzetting volgde. Gevangenschap trainde hem, hielp de armoede tot een deugd te verheffen. De dief kreeg een grote macht over zichzelf, maar werd steeds onbeholpener tegenover de buitenwereld. Genet bezingt de schoonheid van een half leeggeknepen tubetje vaseline – zijn kostbaarste bezit in de gevangenis. 'Wat een lied oproept, wat ons laat zingen, is mooi!' Trots is de dief en trots breekt verachting!
 
Uiteindelijk belandde hij in Hitler-Duitsland. Daar voelde hij een zeker onbehagen. Het was een volk van dieven; hier kon hij moreel beschouwd niet meer buiten de wet staan; hij deed niets slechts, verstoorde niets. Als dief had hij er geen bestaansreden meer. Genet zocht zijn toevlucht tot de natuur, aanbad de opkomende zon: 'op dat moment kregen de dingen en de omstandigheden iets moederlijks'. Zijn gevoeligheid had het nodig om zich in een mannenwereld te omringen met een vrouwelijke orde. In de natuur was hij minder eenzaam. 's Nachts floot hij deuntjes; ze verbonden hem met God, 'aangezien God niets anders was dan de hoop en de hartstocht die ik in mijn lied legde'.
 
De dief verlangde weer naar de wetten van de gangbare moraal en reisde naar België. In Antwerpen ontmoette hij Stilitano opnieuw, intussen een bemiddelde pooier en handelaar in opium. De dief werd Stilitano's loopjongen, knapte klusjes op. Zijn transformatie tot wrede overvaller gaf hem een viriele gratie. Toch bleef hij met gebogen hoofd leven, kende geen hang naar heroïek, eerder een verlangen naar 'zowel een orde en waarheid die stroken met zijn leven als een waarheid en orde die er tegengesteld aan is'.
 
Ondanks zijn afkeer van zijn geboorteland keerde Genet ten slotte toch terug naar Frankrijk, omwille van de taal. Daar werd de dief zelf leermeester en opdrachtgever van jonge boefjes. Hij werd milder, twijfelde tussen eigenbelang en tederheid. Zijn verantwoordelijkheid was groter geworden. Zijn liefde voor Lucien, de gruwel van diens prachtige gezicht, deden hem twijfelen aan het verhevene van verraad. 'Verraad kan een mooi, elegant gebaar zijn, samengesteld uit nerveuze kracht en gratie'. Om schoonheid te bereiken is liefde even onmisbaar als de wreedheid die haar vermorzelt.
 
Genet verduidelijkt dat het dagboek geen onderzoek is naar zijn verleden, maar een kunstwerk waarvan zijn vroegere leven het voorwendsel en het materiaal is. Veeleer dan feiten weer te geven, zoekt hij zijn toevlucht tot heroïsme, een liefdesverklaring aan het verachtelijke, de diep gezonken schoonheid van verraders, schurken en moordenaars. In de taal zoekt hij naar het onaangeklede, schrijft afwisselend poëtisch, rauw en onomwonden. Tussendoor filosofeert en nuanceert hij in uitgesponnen zinnen.
 
'Ik wil deze periode van mijn leven in ere herstellen door haar te beschrijven met de namen van de meest verheven dingen.' 'Mijn overwinning is een verbale en ik dank haar aan de schoonheid van de taal.' De schrijver sculpteert een gedetailleerd, genuanceerd beeld van de dief, weerzinwekkend mooi en ontzagwekkend lelijk. Hij beschouwt de handelingen van de dief uitsluitend vanuit esthetisch standpunt, schept een wereld waar de grens tussen goed en kwaad niet relevant is, waar zwakte en sterkte synoniemen zijn en gebrek een troef is, waar lef en lafheid, schaamte en trots hand in hand gaan. Vaak was de dief de wanhoop nabij, wist dat hij nooit iets anders zou doen dan in het stof bijten en hielenlikken. Alleen in het opheffen én koesteren van tegenstellingen vond hij voldoening en een zekere mate van rust.
 
Genet beseft dat hij bij de lezer op weerstand zal stuiten: 'Het is goed dat de mensen een zekere afstand nemen tot een diepgaand werk als het de kreet van een man is die monsterachtig in zichzelf verstrikt zit'. 'Aan de plechtstatigheid van de middelen die ik nodig heb om u van mij af te duwen, kunt u de tederheid afmeten die ik voor u voel.' Genet zal de zonden van zijn personages, van de wereld op zich nemen, door de kracht en uitwerking van alle zonden te beproeven, het kwade te onderschrijven.
 
De dief verlangt ernaar een heilige te worden. Onthechting is de enige basis van heiligheid. Heiligheid zal er zijn als de innerlijke rechtbank ophoudt te bestaan, 'dat wil zeggen als de rechter en de veroordeelde samenvallen'. De heilige dief creëert een eigen waardesysteem. Het verachtelijke, het lelijke en armoedige verheft hij, het kwaad verheerlijkt hij.
 
Een spottende glimlach, 'een zweem van ironie in de vingers die zich om een sigaret krullen'. Een foto van Genet siert het omslag van Dagboek van een dief, magistraal vertaald door Kiki Coumans. Terwijl je leest, hoor je de dief een deuntje tussen zijn tanden fluiten. Je ziet hem huiveren, door het stof kruipen, bluffen, grijnzen. In de jaren zestig verving Genet zijn pen door politieke strijd. Hij schaarde zich aan de zijde van de onderdrukten en trok van leer tegen kolonialisme, racisme, imperialisme. In zijn dagboek vermengt de schrijver-dief moeiteloos de werelden waartoe hij behoorde, identificeert zich met de meest uiteenlopende figuren, laat schaamte en trots hand in hand gaan.
 
Jean Genet: Dagboek van een dief, De Bezige Bij, Amsterdam 2019, 338 p. Vertaling van Journal du voleur door Kiki Coumans. ISBN 9789403173504. Distributie Standaard Uitgeverij

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri