Een van de paradepaardjes van uitgeverij P is ongetwijfeld de
‘Parnassusreeks’, waarin fondsauteurs de kans krijgen om een keuze samen te
stellen (of te laten samenstellen) uit hun gehele oeuvre. Voor een dichter is
het een uitgelezen gelegenheid om alles te herlezen wat hij of zij in lange
tijd heeft geschreven, om te ziften en te schikken, om een soort van poëtisch
zelfportret te presenteren in plaats van de momentopnames die afzonderlijke
bundels toch vaak zijn. Voor lezers biedt zo een ruime bloemlezing dan weer de
mogelijkheid tot een nieuwe (of hernieuwde) kennismaking, want na een paar jaar
is een oudere bundel doorgaans onvindbaar geworden.
Als twintigste volume in die
Paranssusreeks krijgt Johan van Cauwenberge een podium om zich als dichter te
presenteren. Bij het grote publiek is hij allicht nog steeds bekend als een van
de notoire stemmen van de klassieke Vlaamse radiozender Klara, en poëzieliefhebbers
kennen hem van enkele bloemlezingen bij dezelfde uitgever: een bundel met
stadsgedichten (Suburbia) en zijn pas
verschenen anthologie met liefdespoëzie (Van
Plato tot Panajotova). Nochtans
heeft Johan van Cauwenberge al een aanzienlijk aantal bundels gepubliceerd,
waarvan de meeste onder de radar zijn gebleven.
Dat geldt zeker voor het vroege werk uit de jaren 1970.
Samensteller Patrick Lateur heeft uit die eerste bundeltjes een aantal
gedichten geselecteerd, die duidelijk laten zien hoe de dichter nog op zoek is
naar zijn métier, maar hoe tegelijk al de kwaliteiten en de thema’s van het
latere werk hierin al beginnen te dagen. De vorm doet bij momenten nog
prozaïsch aan, maar er is sprake van een sterke zintuigelijke en beeldende
poëzie waarin de liefde en de zuiderse landschappen al een belangrijke
symbolische rol vervullen. De ruimte brengt daarbij een lange traditie en een
weelderige natuur in herinnering. De toon van de gedichten is
uitbundig-genietend, maar tegelijk bij momenten ook onmiskenbaar melancholisch.
Al vroeg is daarbij een verlangen merkbaar om via poëzie op zoek te gaan naar
beschouwing en een dieper zelfinzicht.
Met Dantologie (1994) en De
metamorphose van Dr. Tulp (1998) vindt Van Cauwenberg zijn maturiteit als
dichter. De bundels laten zien hoe de dichter zich graag spiegelt aan de
werkelijkheid, maar hoe zijn zin voor reële details gekoppeld wordt aan
symboliek en veralgemening. De inspiratie van literatuur en beeldend werk
(vooral uit de tijd van de renaissance en de barok) is daarbij doorslaggevend.
Net als Dante bevindt het ik zich in het ‘midden van het leven’, omringd door
geliefden en boeken maar zich niettemin intens bewust van de voortschrijdende
tijd. Net daardoor wordt de mens getekend door kwetsbaarheid maar tevens door
een zekere luciditeit. Er ontstaat meer ruimte om op te gaan in begenadigde
momenten en ervaringen, in de schoonheid van landschappen en de geliefde.
Daarbij komt een complexe wisselwerking tot stand tussen verleden en toekomst,
met het heden als een kruispunt van de tijdsdimensies. Uiteindelijk kiest de
hedendaagse dichter voor het ogenblik in plaats van voor de eeuwigheid, voor de
reële zintuiglijkheid en de sensuele liefde in plaats van de mystieke
onthechting. Ook in de bundel over de anatoom dokter Tulp is die wisselwerking
tussen de historische informatie en de actualiteit revelerend. De zucht naar
kennis in de wetenschap in de zeventiende eeuw wordt een soms hilarische
spiegel van onze eigentijdse bekommernissen en naïeve opvattingen. Die
kritisch-relativerende toon keert ook terug in bijvoorbeeld De vorstelijke gedichten (2009). Boeiend
is overigens ook hoe aan de bloemlezing een afdeling is toegevoegd met voorheen
niet gebundelde gedichten.
Een betere kennismaking met een interessante minor poet is bijgevolg nauwelijks
denkbaar. De rijk gedocumenteerde inleiding van Patrick Lateur biedt de lezer
daarenboven nog een extra wegwijzer.
Johan van Cauwenberge, Patrick Lateur (sam.): Wat blijft is
de rivier, P, Leuven 2020, 192 p. ISBN 9789493138193
deze pagina printen of opslaan