Poëzie

BOEKEN NR. 10, NOVEMBER 2020

Jozel Deleu (red.): Het liegend konijn. Jrg. 18, nr. 2

door Dirk De Geest

Goede wijn behoeft geen krans, maar hij moet wel onder de aandacht gebracht worden. Dat geldt nog meer voor boeiende poëzie-uitgaven, zoals Het liegend konijn. Ieder halfjaar brengt samensteller Jozef Deleu, die bewust als een eenmansredactie blijft functioneren, onvermoeibaar een voortreffelijke en rijke poëtische oogst bij elkaar van nog ongepubliceerde verzen. Oud en nieuw prijken er probleemloos naast elkaar, want Deleu weet als geen ander jong talent op te sporen. Zijn visie op poëzie is daartoe tegelijk coherent en veelzijdig. Hij verwacht van een gedicht dat het ‘aanspreekt’, maar dat betekent niet dat een vers samenvalt met een boodschap. Een goed gedicht is niet nodeloos onbegrijpelijk maar benut wel optimaal de mogelijkheden van de taal. Daardoor dwingt het de lezer tot traag en geduldig lezen, maar net daardoor ontstijgt een vers ook aan de dagelijkse communicatie die meteen terug voorbij en voorbijgestreefd is.
  
Het is schijnbaar een eenvoudig recept, maar het vraagt toch om het geoefend oog van een deskundige poëzielezer om snel het kaf van het koren te kunnen scheiden. Allicht zullen lezers ook in deze aflevering (van ruim 270 bladzijden) hun voorkeuren vinden, sommige verzen beschouwen als klassiekers en andere afdoen als te modieus of (omgekeerd) te ouderwets. Dat is geen probleem, want de winst van Het liegend konijn ligt net daarin dat het die keuzes openhoudt, dat het een rijk palet biedt aan hedendaagse poëzie. Op die manier verruimt het de blik van argeloze lezers, maar bovenal biedt het tijdschrift een soort van gids in een moeilijk te betreden landschap: veel van wat moeilijk te vinden is – welke boekhandel of bibliotheek biedt nog een ruime verzameling poëzie aan? – komt hier samen.
 
Lezen is kiezen, is selecteren, en dat geldt ook voor mijn korte reactie op dit nieuwe volume. Opnieuw maken een aantal oude getrouwen hun opwachting met kersvers werk. Mark Boog presenteert een eigenzinnige reeks ‘Ziekbed’, waarin iemand in het ziekenhuis voor een beenoperatie vergeleken wordt met een reeks vogels in het dierenasiel. Mens en dier lopen in elkaar over, wat leidt in soms groteske maar soms ronduit revelerende beelden en indrukken van het moeizame stappen en van het verlangen om de wereld te ontstijgen. Charles Ducal schreef een aantal sterke gedichten in een hoogst bevreemdende sfeer. De herkenbare wereld van alledag, waarin wij ons haast clichématig schuilhouden (de wielerwedstrijden op de televisie), wordt als het ware ondermijnd door de dreiging van maatschappelijke problemen, en op de achtergrond is er de nakende ondergang van de aarde. Peter Ghyssaert brengt eens te meer sterk zintuiglijke poëzie, waarbij hij precies getekende natuurbeelden verbindt met het menselijke bestaan, iets wat hier uitmondt in een ware hymne op het leven van een zestienjarige, een belofte naar de toekomst. En Anton Korteweg is zijn hoogst ironische zelf, iemand die op zijn oude dag met enig heimwee maar ook met afgunst kijkt naar wat jong en druk is, die zich koestert aan de kleine observaties en de kleine ergernissen, en vooral aan het schrijfplezier.
 
Daarnaast maakt weer een ruim dozijn debutanten zijn opwachting. Sommigen onder hen zoeken aansluiting bij de literaire traditie, maar vaak schrijven ze op een haast laconieke toon, met snelle associaties en spreektalige wendingen. Hun zoektocht naar identiteit en intimiteit is even indringend, maar daarnaast is er veel oog voor de kwetsbaarheid van het huidige tijdsgewricht, voor de problemen van minderheden, van het klimaat, van het valse nieuws. Het lijkt wel een heropbloei van het naoorlogse existentialisme, met een hoogst problematische kijk op het leven. Opmerkelijk daarbij is niet alleen de manier waarop het lyrische ik wordt uitgespeeld en gedemonteerd, maar ook de mate waarin het verhalende aan belang wint. De grenzen tussen poëzie en proza vervagen daardoor. Hier kan ik enkel een paar van die beloften signaleren. Hans Depelchin zet portretten van mensen en situaties neer die tegelijk herkenbaar en surrealistisch-vreemd zijn. Een bezoek aan de supermarkt, de zwemles van jonge kinderen, een metrostation worden onder zijn pen haast magische ervaringen, maar net door die vertekening groeien ze uit tot beangstigende situaties waarin mensen zich bewust zijn van hun eigen onaangepastheid. Hamide Dogan geeft een soort van hedendaagse parabels door oude sprookjesmotieven te verbinden met de thema’s van dood en een onzekere toekomst.
 
En er valt zoveel meer te ontdekken in deze fraaie aflevering: gedichten van Anne Provoost en Alicja Gescinska bijvoorbeeld… Dichters in overvloed dus, nu maar hopen een (kleine) massa lezers.
 
Jozel Deleu (red.): Het liegend konijn. Jrg. 18, nr. 2, Polis, Antwerpen 2020, 280 p. ISBN 9789463105804. Distributie Pelckmans Uitgevers 

deze pagina printen of opslaan



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri