Goede wijn behoeft geen krans, maar hij moet wel onder de aandacht
gebracht worden. Dat geldt nog meer voor boeiende poëzie-uitgaven, zoals Het liegend konijn. Ieder halfjaar
brengt samensteller Jozef Deleu, die bewust als een eenmansredactie blijft
functioneren, onvermoeibaar een voortreffelijke en rijke poëtische oogst bij
elkaar van nog ongepubliceerde verzen. Oud en nieuw prijken er probleemloos
naast elkaar, want Deleu weet als geen ander jong talent op te sporen. Zijn
visie op poëzie is daartoe tegelijk coherent en veelzijdig. Hij verwacht van
een gedicht dat het ‘aanspreekt’, maar dat betekent niet dat een vers samenvalt
met een boodschap. Een goed gedicht is niet nodeloos onbegrijpelijk maar benut
wel optimaal de mogelijkheden van de taal. Daardoor dwingt het de lezer tot
traag en geduldig lezen, maar net daardoor ontstijgt een vers ook aan de
dagelijkse communicatie die meteen terug voorbij en voorbijgestreefd is.
Het is schijnbaar een
eenvoudig recept, maar het vraagt toch om het geoefend oog van een deskundige
poëzielezer om snel het kaf van het koren te kunnen scheiden. Allicht zullen
lezers ook in deze aflevering (van ruim 270 bladzijden) hun voorkeuren vinden,
sommige verzen beschouwen als klassiekers en andere afdoen als te modieus of
(omgekeerd) te ouderwets. Dat is geen probleem, want de winst van Het liegend
konijn ligt net daarin dat het die keuzes openhoudt, dat het een rijk palet
biedt aan hedendaagse poëzie. Op die manier verruimt het de blik van argeloze
lezers, maar bovenal biedt het tijdschrift een soort van gids in een moeilijk
te betreden landschap: veel van wat moeilijk te vinden is – welke boekhandel of
bibliotheek biedt nog een ruime verzameling poëzie aan? – komt hier samen.
Lezen is
kiezen, is selecteren, en dat geldt ook voor mijn korte reactie op dit nieuwe
volume. Opnieuw maken een aantal oude getrouwen hun opwachting met kersvers
werk. Mark Boog presenteert een eigenzinnige reeks ‘Ziekbed’, waarin iemand in
het ziekenhuis voor een beenoperatie vergeleken wordt met een reeks vogels in
het dierenasiel. Mens en dier lopen in elkaar over, wat leidt in soms groteske
maar soms ronduit revelerende beelden en indrukken van het moeizame stappen en
van het verlangen om de wereld te ontstijgen. Charles Ducal schreef een aantal
sterke gedichten in een hoogst bevreemdende sfeer. De herkenbare wereld van
alledag, waarin wij ons haast clichématig schuilhouden (de wielerwedstrijden op
de televisie), wordt als het ware ondermijnd door de dreiging van
maatschappelijke problemen, en op de achtergrond is er de nakende ondergang van
de aarde. Peter Ghyssaert brengt eens te meer sterk zintuiglijke poëzie,
waarbij hij precies getekende natuurbeelden verbindt met het menselijke
bestaan, iets wat hier uitmondt in een ware hymne op het leven van een
zestienjarige, een belofte naar de toekomst. En Anton Korteweg is zijn hoogst
ironische zelf, iemand die op zijn oude dag met enig heimwee maar ook met
afgunst kijkt naar wat jong en druk is, die zich koestert aan de kleine
observaties en de kleine ergernissen, en vooral aan het schrijfplezier.
Daarnaast maakt weer
een ruim dozijn debutanten zijn opwachting. Sommigen onder hen zoeken
aansluiting bij de literaire traditie, maar vaak schrijven ze op een haast
laconieke toon, met snelle associaties en spreektalige wendingen. Hun zoektocht
naar identiteit en intimiteit is even indringend, maar daarnaast is er veel oog
voor de kwetsbaarheid van het huidige tijdsgewricht, voor de problemen van
minderheden, van het klimaat, van het valse nieuws. Het lijkt wel een
heropbloei van het naoorlogse existentialisme, met een hoogst problematische
kijk op het leven. Opmerkelijk daarbij is niet alleen de manier waarop het
lyrische ik wordt uitgespeeld en gedemonteerd, maar ook de mate waarin het
verhalende aan belang wint. De grenzen tussen poëzie en proza vervagen
daardoor. Hier kan ik enkel een paar van die beloften signaleren. Hans Depelchin
zet portretten van mensen en situaties neer die tegelijk herkenbaar en
surrealistisch-vreemd zijn. Een bezoek aan de supermarkt, de zwemles van jonge
kinderen, een metrostation worden onder zijn pen haast magische ervaringen,
maar net door die vertekening groeien ze uit tot beangstigende situaties waarin
mensen zich bewust zijn van hun eigen onaangepastheid. Hamide Dogan geeft een
soort van hedendaagse parabels door oude sprookjesmotieven te verbinden met de
thema’s van dood en een onzekere toekomst.
En er valt zoveel meer te
ontdekken in deze fraaie aflevering: gedichten van Anne Provoost en Alicja
Gescinska bijvoorbeeld… Dichters in overvloed dus, nu maar hopen een (kleine)
massa lezers.
Jozel
Deleu (red.): Het liegend konijn. Jrg. 18, nr. 2, Polis, Antwerpen 2020, 280 p.
ISBN 9789463105804. Distributie Pelckmans Uitgevers
deze pagina printen of opslaan