Hendrik Marsman
is de belangrijkste vertegenwoordiger van het vitalisme in de Nederlandse
dichtkunst. Met deze fraaie en luxueuze uitgave ligt nu een wetenschappelijke
editie van zijn verzameld werk voor. Uitgever van dienst is H.T.M. van Vliet, de
éminence grise van de teksteditie die de voorbije decennia talloze
uitgaven heeft verzorgd, niet het minst de Volledige
werken Louis Couperus. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat hij bij zijn
editie van Marsman alle juist keuzes heeft gemaakt. Zo worden hier voor het
eerst alle gepubliceerde en nagelaten gedichten uitgegeven, voor het
gepubliceerd werk naar de eerste druk. Dit betekent onder meer dat verschillende
gedichten dubbel zijn opgenomen. Bovendien is de bundel Voorpost (1931)
niet op zijn chronologische plaats gezet maar onmiddellijk na de debuutbundel Verzen
(1923) omdat de gedichten tot dezelfde scheppingsperiode horen. Op die manier
biedt de verzameling als geheel niet alleen een volledig beeld van Marsmans
dichterschap, maar ook een chronologische ontwikkeling.
Een dergelijke bundeling roept
altijd en onvermijdelijk de vraag op waarom men een dichter vandaag nog zou
lezen. Met name moderne poëzie durft nogal eens tegenvallen wanneer de
omkadering van de eigentijdse literaire mode is weggevallen. Deze vraag is
zeker bij Marsman relevant omdat met name de retoriek van het vitalisme
makkelijk gezwollen kan overkomen. Ook de levensbevestigende ‘mannelijke’ toon van
het vitalisme kan vandaag niet alleen geforceerd of gekunsteld overkomen, maar
brengt soms onwillekeurig associaties mee met bepaalde politieke ideologieën
die door de dichter zelf natuurlijk niet zo waren bedoeld. Marsmans werk heeft
evenwel geen last van dergelijke leesfilters: wie zich door de dichter laat
meevoeren ontdekt een begeesterde stem die zich vaak sardonisch en spottend van
elke ideologie afkeert, en met name van de nieuw opkomende ‘leer van ’t Blonde
Béést’.
In
acht nemende dat elke lectuur subjectief is, en dat de voorkeur van vandaag
niet noodzakelijk meer de voorkeur is van een hernieuwde lectuur in de
toekomst, was deze lezer minder getroffen door de ‘klassieke’ bundel Verzen,
die nog duidelijk de invloed van het (Duitse) Expressionisme verraadt, en veel
meer door de latere bundels Porta Nigra (1934) en Tempel en kruis
(1940), waarin de stem onvermijdelijk volwassener en meer voldragen is. Met
name het machtige korte gedicht ‘Lex Barbarorum’ in Porta Nigra blijft
overeind als een granieten bouwwerk van vitale directheid: het bevestigt de wet
van het leven tegen het kwijnende verdriet en de gelatenheid. Toch is dit geen
poëzie die op één been hinkt, want Marsman is evenzeer doordrongen van een alomtegenwoordig
doodsbesef (en een besef van fysieke kwetsbaarheid) dat worstelt met de vitale
levensbevestiging. Die dynamiek humaniseert de retoriek, maakt de beeldtaal
plastisch en lichamelijk, en doordringt de verzen met een tragisch bewustzijn
van onze pijnlijke eindigheid (maar wel een eindigheid die wordt beleefd in een
overweldigend natuurlijk universum).
Het mooie gedicht ‘Brief aan een
vriend’ (in Verzameld Werk, 1938) is een treffend voorbeeld van die
tweeledigheid. Het anticipeert op een levensavond waarin zich tegelijk een
nieuwe levenshorizon opent: het is een aanmaning om na het vijftigste
levensjaar (‘de sterken worden dan toch nog lang niet gerooid’) begeesterd te
blijven in samenklank met de natuur, want:
zwervend door het oneindige land
zullen wij sterker en rustiger zijn,
opgenomen in het
stromend verband
der seizoenen, dieper verwant
met de
ruimte en het wisselend weer.
Het verzamelde oeuvre is massief, niet alleen in omvang
maar vooral in toon en levensbeschouwing. Met meer dan vijfhonderd bladzijden
gedichten is dit een uitgave die tot langzame en herhaalde kennismaking noodt
en nodigt. Dankzij deze editie, die door elk gedicht een eigen bladzijde te
geven ook een rustige bladspiegel creëert, is een dergelijk vol engagement met
Marsman nu ook voor de gemiddelde literatuurliefhebber weer mogelijk geworden.
Bovendien is het bijgeleverde apparaat ook voor de niet-wetenschappelijke lezer
boeiend. Zo is het lange ‘Nawoord’ toch ook vooral een publicatiebiografie van
Marsman, doorspekt met lange citaten uit diens brieven, en bijgevolg ook een
zeer goede kennismaking met de dichter. De ‘Aantekeningen’ bieden naast
bibliografische informatie ook varianten en achtergronden. Ten slotte is het
kritisch apparaat ook rijk geïllustreerd met foto’s en reproducties van de
historische edities en manuscripten. Zowel het werk van Marsman als de editie
van Van Vliet staan dan ook als een huis.
H. Marsman: Ik die bij sterren
sliep. Verzamelde verzen 1916-1940, Van Oorschot, Amsterdam 2020, 764 p. ISBN
9789028223011. Distributie Elkedag Boeken
deze pagina printen of opslaan