Echo van een ‘andere wereld’
Een visionaire blik
kan Herman Leenders niet worden ontzegd. Lang voor COVID-19 de mensheid de
straten uit, de huizen in joeg, muntte hij de titel Overstekend wild. En ja, nog voor zijn bundel het licht zag, trof
je in de anders druk bemenste straten van de steden gedierte aan dat zich
normaal buiten de stadsgrenzen ophoudt: everzwijnen in Barcelona, poema’s in de
Chileense hoofdstad Santiago, op de boulevard van Eilat werden Nubische
steenbokken gespot, een stadje in Wales werd geteisterd door een invasie van
wilde berggeiten die er eens lekker uit grazen gingen in tuinen en plantsoenen,
in het weer heldere water van Venetië waren vissen te zien, de eenden kwamen
eindelijk aan rustig broeden toe, reeën, vossen, marters veroverden de steden.
Of moet ik zeggen, heroverden terrein? Hoe dan ook, overstekend wild alom.
In deze jongste bundel van Leenders komen nogal wat dieren
voor: schapen die stikken in hun wol, de krolse kat Ahasverus die, zoals zijn
naam suggereert, steeds de hort op was, tortelduiven, muizen, mieren,
aasdieren, ree, eend, een hengst… En zo kan ik nog even doorgaan. Maar, en
wellicht daarom viel het me bij eerste lezing niet direct op, die dieren komen veelal
voor in een vergelijking met de mens.
De dichter doet hier eigenlijk
het omgekeerde van wat gedragsbioloog Frans de Waal doet. De Waal bestudeert
dieren, vooral primaten, en ziet hoe hun emoties en gedragingen overeenstemmen
met die van mensen. De dichter linkt omgekeerd menselijk gedrag aan dat van
dieren. Bijvoorbeeld: ‘mijn ogen lopen loom te grazen / vreten als slakken.’ Of:
‘als hagedissen lagen ze tegen de zuidmuur.’ En in het volgende gedicht: ‘wij schuilen als egels.’ Nog
elders, in het gedicht ‘Hij’, smokkelt iemand zich
naar binnen in een wel heel krachtige vergelijking namelijk: ‘als houtworm in
het gebinte.’ Met zoveel dieren die worden gekoppeld aan de mens kun je je
afvragen: over welk overstekend wild heeft de dichter het eigenlijk?
In ‘Rit’ komt een waarschuwingsbord voor, zo’n rode
driehoek met in het witte vlak een overstekend hert of een rund, ja, of
schoolkinderen. Uitkijken geblazen. Dit bord wordt gerelateerd aan meer:
‘Rit
zolang er muziek is op de radio
en benzine in de tank
koplampen een tunnel voor hem boorden
kattenogen en witte
lijnen hem redden
van zachte bermen grachten en bomen
zolang de maan als een
pepermunt
plakte aan het verhemelte
en treinen het
licht als strobalen vervoerden
naar de stad die aan de einder
als een
bakplaat gloeide
was er hoop
God net zo aanwezig
als een gevaarsbord
voor overstekend wild’
Ah, de maan die als een
pepermunt aan het verhemelte plakt! Maar wat mij in dit gedicht vooral triggert
is die God als een gevaarsbord. Voor welk gevaar wordt hier gewaarschuwd? Of is
die God de veilige plek die aan de einder als een bakplaat gloeit? God, of het
mythische, komt vaker voor in deze bundel. Neem de regel van Robert L. Cioffi
die Leenders als motto koos voor de reeks Argo: ‘Gods seldom appear to mortals without reason.’ In die twee gedichten is eveneens sprake van een ‘op weg zijn’:
‘mijn fietslicht rijt het donkere jaagpad open
op de
snelweg schieten vuurpijlen
over en weer, de trein
snijdt
het land middendoor
op het kanaal vaart een binnenschip
kabbelend klieft het de
stilte
op de boeg drie schijnwerpers
tastend in de
mist’
Hier
weer die duisternis, mist, het gebrek aan zicht waar een mens zich doorheen
moet ploegen. En in het tweede vers zit ook Orpheus nog eens neuriënd op de
voorplecht. Het doet de ik-persoon denken aan een processie en terwijl de
schuit naar zee drijft, blijft hij achter onder een maan die dit keer wordt
geassocieerd met een hostie. Oude mythe en nu glijden moeiteloos in elkaar
over.
‘Overstekend
wild.’ Maar betekent het een oversteek naar zomaar een overzijde of ook naar gene
zijde? De bundel begint met een ‘in memoriam’ voor, naar ik vermoed, een vader.
Het is een reeks van vier die een wereld aan rouw neerzet. In het eerste komt
op bijna zakelijk cynische toon het geregel aan de orde dat een overlijden nu
eenmaal met zich meebrengt. De begrafenisondernemer toont ingetogen zijn
handel, doet zelfs suggesties voor een gedichtje tijdens de uitvaart. Wat kies
je, hoe wordt het een ‘Hij had het zo
gewild?’ In het tweede wordt een leven vergeleken met een boek. Grondig
geredigeerd, dat wel. Het derde geeft het ontheemd zijn aan van wie
achterblijven, de lege plek aan tafel die nooit echt leeg is omdat de
herinnering hem daar altijd doet zitten. En er wordt afgesloten met een rouw
die zelfs de natuur omarmt: geknotte wilgen, een geamputeerde wereld. Het is een
reeks die balans zoekt én vindt.
Ook in de tweede afdeling van de bundel, ‘Zo onbetamelijk
stil’, is duidelijk sprake van een oversteek naar het dodenrijk. Het woord
‘onbetamelijk’ zegt al genoeg: gesneuvelde soldaten, veelal veel te jong voor
die definitieve reis.
Piet
Gerbrandy zegt in zijn essaybundel Grondwater
(Atlas/Contact 2018): ‘De ware dichter is een filosoof die goochelt met een
hypothetische wereld, een proefopstelling waarvan hij zelf de parameters
bepaalt.’ De proefopstelling van Herman Leenders gaat niet alleen uit van een
dagelijkse werkelijkheid, maar mede van het onderhuidse dat naar benoeming
zoekt.
In Overstekend wild is een sterke gelaagdheid
voelbaar waarin regelmatig sprake is van de drie-eenheid mens, dier en het
bovenzintuiglijke. Maar op een nuchtere aardse wijze die het dier erkent als
medeburger op aarde, alsook het dier in de mens zijn plek gunt. Het ‘andere’ niveau waarop hij in deze bundel zijn poëzie tilt, is mooi
merkbaar in het gedicht ‘Verboden
terrein’:
‘we stonden oog in oog
de eenhoorn en de jager
de wandelaar en de ree
bevroren als een still
we wisten het van elkaar
geen van beiden op zijn plaats
zij niet tussen het koren
ik niet in de schemering
zonder pen, alleen gewapend
met de smartphone
beheerst sprong ze uit beeld
keek nog eenmaal achterom
alle buren zaten
voor lichtbakken
elk in hun eigen zwijgen
op zoek naar ontroering.’
Weg van de
emoties op smartphone en tv, is er die andere ontroering: een ontmoeting in de
natuur. De eenhoorn en de jager / de wandelaar en de ree. Twee keer de tijd
bevroren in een tableau vivant. In het tweede vers wordt
de ree dood teruggevonden in een sloot. Een anticlimax die het bijna mystieke
moment om zeep helpt. Of is ook hier sprake van een metafoor? De ontmoeting met
een ree of een hert komt in veel verhalen voor. Altijd roept het dier een
merkwaardige echo op van een ‘andere’, zuiverder wereld. Het confronteert de mens
met zichzelf, met zijn missers en schuld.
Neem de
aristocraat Hubertus. Op Goede vrijdag van het jaar 683 ging hij op jacht. Hij nam een hert onder
schot. Juist toen hij de trekker wilde overhalen, draaide het zich om en zag
hij een lichtend kruis tussen het gewei. Waarop de wereldse Hubertus zich
bekeerde en de rest van zijn leven aan het geestelijke wijdde. Boeddha zou zijn
gereïncarneerd als hert, in een Indiaas verhaal staat het dier voor empathie,
mededogen en karma, in een Keltische sage wordt het geassocieerd met het bovenzintuiglijke.
Martinus Nijhoff verwijst er naar in zijn Uur
U, waarin hij de dokter, de leraar en de rechter een moment van inkeer, herinnering
aan een voorbije zuiverheid laat herbeleven. Alsook ‘de dame die niemand kent / het kreng zoals men haar noemt’. Zij
knielt als ze oog in oog met de zuiverheid van het dier staat.
Waarom sta ik zo uitgebreid stil
bij de symboliek van het hert? Vanwege de eenhoorn die in hetzelfde gedicht
figureert, een fabeldier en door geen jager klein te krijgen, dat eveneens wordt
geassocieerd met zuiverheid, genade, zelfs met de Bijbelse Jezus. (En ja, ook
met seksualiteit.)
Ging Leenders’ vorige bundel Dat is wij onder meer over verwijdering, in deze bundel belicht
de dichter juist het zoeken naar contact, desnoods over de dood heen, zoals in
het al eerder aangehaalde ‘In memoriam’. Orpheus neuriënd op de plecht van de
Argo, de boot van de Argonauten, roept de herinnering op aan zijn tocht door
het dodenrijk om zijn geliefde Eurydice terug te halen. Of het nu een
verbinding met de natuur betreft of die met een medemens, de dichter verwoordt
een zoektocht naar Wahlverwandtschaft.
In deze sterke en empathische bundel,
zijn beste tot nu, staat Herman Leenders volop in
het leven van deze tijd met al zijn gadgets, terwijl hij zich tegelijk ingebed
weet in een traditie, en dat beaamt.
Herman Leenders: Overstekend wild, De Arbeiderspers,
Amsterdam 2020 78 p. ill. ISBN 9789029541282.
Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan