In het eerste gedicht van haar nieuwe bundel In mijn mand schrijft Lieke Marsman: ‘Ik
herken mij niet in de methodes van de cultuuranalyse / noch in de
uiteenzettingen van critici / die mijn gedichten doorplozen als
boedelbeschrijving.’ Daarop geeft ze een voorbeeld van een vers uit haar debuut
dat een interviewer symbolisch interpreteerde, hoewel zij het letterlijk
bedoeld had. En ze schrijft ‘ik ben ook wel eens pathetisch genoemd / door
mannen met verstand van de canon.’ Die voorbeelden lijken mij niet de beschrijving
van zomaar een botsing met de leesgewoontes van de poëziespecialisten. Ze
duiden een breuk in de poëziepraktijk aan. De hedendaagse lyriek is eerder
rechttoe rechtaan – er staat wat er staat in plaats van het modernistische
adagium van Martinus Nijhoff ‘Lees maar, er staat niet wat er staat’ – en gaat
volop over gevoelens (Marsman: ‘door de hele geschiedenis heen / dat verdomde
verdoemen en minachten van emoties…’) daar waar modernistische en postmoderne
poëzie eerder als koel en intellectualistisch gekarakteriseerd kunnen worden.
En ja, dat
geldt ook voor In mijn mand, een
bundel waarin geen enkel interpretatieprobleem opduikt en er rechtuit gezegd
wordt wat gezegd wil worden. Bovendien is de bundel, net als Marsmans vorige, De volgende scan duurt vijf minuten (Pluim
2018), geschreven tegen de achtergrond van de levensbedreigende ziekte waarmee
de dichteres te kampen heeft. Dat maakt dat het spreken in deze verzen begrepen
wil worden als oprecht en ondubbelzinnig. Dat betekent evenwel ook dat het
moeilijk is om er kritiek op te leveren. Als een literatuurkenner vindt dat
deze verzen weinig meer zijn dan een gevoelseruptie die literair gesproken niet
bijster erg interessant is, dan misprijst die minstens de emoties of, erger
nog, is zij of hij gewoonweg ongevoelig, want wie kan er onbewogen blijven bij
het verhaal van een jonge dertiger die de dood in de ogen kijkt?
In weinig van de
gedichten uit In mijn mand is de dood
niet aanwezig: er worden verschillende posities tegenover het mogelijk nabije
levenseinde onderzocht: van angst over hoop en opstandigheid tot apathie. Tekenend
is het tweede gedicht uit de bundel, waarin staat:
‘Wat heeft het voor zin om te
fantaseren
over waar je over tien jaar zou kunnen wonen
als de dokter morgen kan bellen
om te zeggen dat het klaar
is?
Er is geen toekomst, alleen een lang
en stroperig
hier en ik zijn.’
Waarop even verder in het gedicht goed nieuws volgt: ‘De dokter belt
eerder / dan verwacht en weet de gemoederen / voor even te bedaren.’ Dat leidt
echter niet tot opluchting en euforie, maar tot een zekere leegte:
[…] Dan
slaat
de betovering van de dood
waarin ieder gebaar of geluid betekenis
heeft
opeens weer om in het gewone onrustige klik-klak
van een middag zonder doelen.’
Hier speelt Marsman met het
filosofische cliché dat je leven maar betekenis krijgt in het licht van de dood
en ze concludeert ironisch: ‘Het is ook nooit goed met die pathetische dichters.’
Dit gedicht maakt ook duidelijk dat, hoewel de verzen helder en klaar zijn, ze
toch niet van techniek gespeend zijn. Niet alleen is er de filosofie als
intertekst, ook is de slotregel een verwijzing naar het eerste gedicht waarin
Marsman haar positie in de poëzie bepaalde; er het taalspel (‘hier en nu’ wordt
‘hier en ik’), het betekenisvolle enjambement na ‘lang’, de alliteratie in
‘gebaar en geluid’. De inhoud blijft dominant, maar met de vorm wordt subtiel
gespeeld. Gedichten als ‘De onttovering van de wereld’ (over de gevoel dat je
nooit meer zo onbevangen in het leven staat als toen je kind was) of ‘Spijt’
(over de gemiste kansen en niet gerealiseerde opportuniteiten in je leven)
werken op dezelfde manier.
Daarnaast bevat de bundel, in de tweede afdeling, ook heel
wat zogenaamd geëngageerde gedichten. Die doen vermoeden dat de nieuwe Dichter
des Vaderlands van Nederland – gelijktijdig met het verschijnen van de nieuwe
bundel werd bekend dat Marsman deze functie de komende twee jaar op zich neemt
– zich best kritisch zal uitlaten over allerlei misstanden. ‘Verzet’, over de
vrijheidsbeperkingen tijdens de gezondheidscrisis, is een coronagedicht net als
‘Verlate kamervragen’ waarin een aantal kritische noten bij het beleid worden
geplaatst, met als cruciale gewetenskwestie:
‘we dachten
dat
liefde
het belangrijkste
in het leven was, blijkt
dat in leven blijven
het belangrijkste
in
het leven is’.
Het sterkste gedicht is evenwel ‘Spelen’, waarin de omgang met andersgeaardheid
(homoseksualiteit, maar ook polyamorie, transseksualiteit en non-binariteit) –
zogenaamd geaccepteerd – wordt voorgesteld als een spel. Daaruit wordt
duidelijk dat er nog een lange weg te gaan is naar totale emancipatie, met name
dat dat allemaal helemaal geen issue meer is.
De derde afdeling opent met drie
natuurgedichten in kwatrijnen waarna Marsman zich toch een keer laat betrappen
op een meerduidig beeld. ‘De overkant van de canyon’ opent als volgt: ‘wat er
aan de overkant was, wilden we weten / van die duizelende diepte met het
heldere water’. Dat kan je niet anders dan ook metaforisch lezen en het
verlangen de overoever te kennen is dan uiteraard de vraag naar wat er na dit
leven komt. Besluiten doet de bundel met het lange titelgedicht, een
overpeinzing over leven en dood aan de hand van citaten en posities van een
aantal filosofen en schrijvers doorweven met persoonlijke herinneringen. ‘Ik
heb niet stilgezeten’, opent het gedicht, maar de engelbewaarder is toch
stellig: ‘in je mand’. De dichter wordt aangemaand om in bed te kruipen, maar
ook om in te binden, gehoorzaam en stil te zijn. Dat is waar haar lichaam haar
toe dwingt, maar waar haar geest – en haar gedichten – zich tegen verzetten,
zoals blijkt uit de levensbevestigende en voluntaristische slotstrofe (onderstreept
door de anafoor van ‘Ik wil’).
Voor de strijd die Marsman levert,
zowel persoonlijk als in haar poëzie, kan je alleen maar respect hebben; de dichteres
laat je met deze gedichten geen keuze.
Lieke Marsman: In mijn mand, Pluim, Amsterdam 2021,
56 p. ISBN 9789083095356
deze pagina printen of opslaan