Poëzie

BOEKEN NR. 5, MEI 2021

Jan Vanriet: Pizza en de Dood. Gedichten uit de quarantaine

door Carl De Strycker

Ilja Leonard Pfeijffer hield tijdens de lock down in 2020 een dagboek bij dat hij publiceerde onder de titel Quarantaine; Jan Vanriet schreef in dezelfde periode een dichtbundel waarvan de ondertitel luidt Gedichten uit de quarantaine. De vorm is een andere, maar de inhoud vergelijkbaar: ook Vanriet biedt observaties en anekdotes uit de periode waarin COVID-19 ons dwong het leven om te gooien, en hij beschrijft de gevoelens die dat met zich meebracht.  

Dat doet hij veelal rechttoe rechtaan, zonder veel opsmuk, zonder al te veel metaforen – een kale, onzalige tijd wordt in registrerende, zakelijke taal gevat. Veel van de situaties die hij vastlegt, komen bekend voor: de uitgestorven stad, het zich vermaken met tv-series, de straat oversteken wanneer een andere voetganger een kuchje laat horen, de beelden uit de Italiaanse ziekenhuizen die op het netvlies gebrand staan, de statistieken die ons eindeloos gepresenteerd werden, de complotdenkers – dat alles en nog veel meer uit dat absurde jaar 2020 passeert hier de revue. Waar de abrupte stilstand van de wereld sommigen bevalt (de slager en zijn vrouw ‘nemen een biertje, genieten / van afwezigheid’), valt de hele toestand de ik-figuur zwaar. Hij voelt zich opgesloten, wordt onvermijdelijk geconfronteerd met zijn eindigheid, valt ten prooi aan twijfel en angst (een van de sterkste gedichten uit de bundel, ‘Testamentair’, is een ondergangsfantasie), moedeloosheid en apathie, en hij wordt tot wanhoop gedreven.
 
Het is allemaal erg herkenbaar en dat is tegelijk de sterkte van de bundel (ja, zo was het!, denk je voortdurend bij het lezen) en de zwakte, want de gedichten bieden geen dieper inzicht, geen troost, geen schoonheid als tegenwicht. Ze roepen alleen, vers na vers, de akelige werkelijkheid opnieuw op. Wie enigszins genoten heeft van de rust tijdens quarantaine of wie al vergeten was hoe erg het was, wordt hier nog eens geconfronteerd met de onprettige waarheid: dit was verschrikkelijk! Tot twee keer toe wordt de toestand zelfs vergeleken met een oorlogssituatie en cynisme sluipt in de verzen:
 
‘Overleven krijgen we onder de knie
Ik toost, omdat we er nog zijn’ of: ‘In het voorjaar vielen oudjes als vliegen
Ze werden verpakt zoals rollade
in folie, glanzend wit, met een rits
 
Snelle verbranding leek noodzaak’.
 
Een dichter die dit had durven schrijven voor corona zou ongevoeligheid verweten zijn, maar het is gewoon de beschrijving van een realiteit, die zo gevoelloos genoteerd, wel heel erg wrang klinkt.
 
In het knapste gedicht uit de bundel, ‘Als na een bevrijding’, speelt Vanriet met de betekenisverschuiving die het woord ‘masker’ en het beeld van het ‘handen wassen’ sinds de gezondheidscrisis hebben ondergaan. Waar die vroeger ingezet werden om leugen en onschuld mee aan te duiden, zijn ze nu puur functionele hulpmiddelen in het bestrijden van de pandemie en moeten ze letterlijk opgevat worden:
 
Kom, laten we feesten, opnieuw
uitbundig zoenen, dansende
beren na de winterslaap
Maskers af en onze
handen wassen
zoals onschuldigen doen
 
Op een realistisch niveau is dit de hoop op een wereld zonder het virus, maar dat existentiële verlangen valt in deze regels samen met een poëticale vraag: de dichter wil terug naar de tijd waarin die begrippen nog ‘gewoon’ overdrachtelijk begrepen konden worden. In die zin is de bevrijding waarnaar gesmacht wordt meervoudig: niet alleen is het een verlangen naar een wereld waar weer meer mogelijk is, het is ook de verlossing van de angst, en voor de dichter: het zich losmaken van de obsessie met de lelijke realiteit die tot eendimensionaal taalgebruik noopt.
 
Jan Vanriet: Pizza en de Dood. Gedichten uit de quarantaine, Van Oorschot, Amsterdam 2021, 128 p. : ill. ISBN 9789028211131. Distributie Elkedag Boeken

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri