De nieuwe, lijvig bundel van Charles Ducal, De koers van de eeuw, lijkt een soort
synthese van zijn poëzie. In die zin is de nieuwe Ducal niet zo nieuw, het is
eerder een staalkaart van zijn kunnen. Alle thema’s en obsessies uit het
voorgaande werk worden hier samengebracht in de voor hem typische versvormen en
met de hem kenmerkende toon. Wie Ducal wil leren kennen, vindt in De koers van de eeuw een uitstekende
inleiding; wie vertrouwd is met het werk kan de bundel beschouwen als een
culminatiepunt waarin alles uit het oeuvre samenkomt.
Net zoals de vorige bundel, De buitendeur, opent ook
deze nieuwe met een cyclus over de jeugd en de afkomst. Met het boerenhof als
setting worden opnieuw een aantal kinderervaringen treffend geschilderd.
Bepaalde taferelen hebben een diepe indruk nagelaten en Ducal is een meester in
het oproepen van de beklemming die dat toen meebracht. Ook de doden zijn weer
present en dat mag letterlijk genomen worden. Hoewel ze gestorven zijn, blijven
ze in zijn herinneringen spoken en de dichter in zijn slaap bezoeken. Het
slotgedicht van de tweede cyclus herinnert ontzettend aan Ducals debuut, Het huwelijk (De Arbeiderspers 1987).
Elementen die de debuutbundel zo schokkend maakten zoals zelfbevrediging,
liefdeloze seks, het grotere belang dat de man hecht aan het schrijven dan aan
zijn vrouw, culmineren hier in de monoloog van een zoon die zich afvraagt hoe
hij ooit verwekt is kunnen worden.
Ook in andere cycli lijkt Ducal terug te grijpen naar de
thematiek waarmee hij de literatuurgeschiedenis is ingegaan: de
zelfverkleining, de tweespalt tussen de dichter en de echtgenoot, de morsigheid
die de liefdesrelatie beheerst, ja zelfs het verlangen zich te ontdoen van de
partner – dat alles is ook in De koers
van de eeuw aanwezig. Maar ook die andere Ducal, die zich vanaf Toegedekt met een liedje manifesteerde
en die helemaal zijn beslag kreeg in De
buitendeur en Bewoond door iets groters, namelijk
de dichter die de buitenwereld binnenliet en zijn engagement ook in zijn poëzie
toonde, is in de nieuwe bundel te vinden.
De vluchtelingencrisis (het
confronterende ‘Grootmoedig’ is een hoogtepunt in de bundel) of over een
incident met een moslimvrouw op het strand van Nice bewegen Ducal bijvoorbeeld
tot verzen. De titelcyclus vormt de brug tussen die geëngageerde poëzie en de
meer intieme, op de eigen kleine leefwereld gerichte gedichten uit het eerste
deel van de bundel. In een reeks van zes gedichten wordt beschreven hoe de
individualistische moderne mens zich ontwikkeld heeft en zich verhoudt tot de
samenleving. In het tweede deel van de bundel komen dan opnieuw een aantal
dada’s van Ducal aan bod die weliswaar een impact hebben op het persoonlijke
leven, maar ook ruimer maatschappelijk belang hebben zoals het verdwijnende
geloof in God, het belang (of is het: de zinloosheid) van het schrijven en de
eindigheid van het leven.
Dat alles giet Ducal in redelijk vormvaste gedichten, die
vaak bestaan uit drie- of vierregelige strofen en samen wel eens een sonnet
vormen (zij het vaak onherkenbaar omdat hij de strofen anders schikt of er een
regel aan toevoegt om de vorm uit evenwicht te brengen). Die subtiele
verstoring van de vaste vormen onderstreept, samen met het ritme dat hier en
daar uit de pas loopt, dat het hier onder de oppervlakte altijd gaat over
dingen die niet in de haak zijn. Assonantie is nog steeds de favoriete vorm van
rijm van de dichter en niet zelden is de toon enigszins cynisch en krijgen veel
gedichten een wrange pointe (met als hoogtepunt het slot van ‘De wachttoren’,
een gedicht waarin de zinloosheid van het bestaan leidt tot een zeker nihilisme
maar dat afsluit met
‘Op zondagochtend komt soms de
Wachttoren langs
en beurt ons op. Want misschien bestaat God.’
(met de slimme versbreking in
het slotvers – het dertiende! – en het (bijna) binnenrijm). Besluit: De koers van de eeuw, dat is geen nieuwe
Ducal, dat is vintage Ducal.
Charles Ducal: De koers van de eeuw, Atlas/Contact,
Amsterdam 2021 112 p. ISBN 9789025470562. Distributie VBK België
deze pagina printen of opslaan