Poëzie

BOEKEN NR. 6, JUNI 2021

Frans August Brocatus: Sanguines

door Yvan de Maesschalck

‘Hij schrijft in haar
belegerde, bestormde aarde. Hij dicht haar’
 
Onlangs verscheen de fraai vormgegeven bundel Sanguines van Frans August Brocatus bij uitgeverij WEL, waar ook dichters als Frank Pollet, Victor Vroomkoning en Rogi Wieg onderdak vonden. Een aangename verrassing voor wie deze dichter nog niet zou kennen, maar ook voor al wie enigszins vertrouwd is met zijn vroeger werk. Brocatus’ bundels zijn immers stuk voor stuk strak gecomponeerde gehelen.
 
Zo ontleent Ruiters in regenblauw (1998) zijn gelede structuur onder meer aan enkele dubbelgedichten, waarvan beide delen als het ware in spreidstand staan. Ze horen bij elkaar en vullen elkaar aan, maar worden van elkaar gescheiden door 28 aan Egon Schiele gewijde gedichten – evenveel als hij ooit levensjaren telde. Kroonvuur (2002) opent met ‘Kroon’ en daarvan is het slotgedicht ‘Vuur’ het bijna perfecte evenbeeld (elkaar spiegelende woorden, dezelfde strofeopbouw, hetzelfde metrum, exact evenveel woorden). Tussen beide korte teksten in staan nog andere reeksen, met ‘Kroonvuur’ als centrale component: twaalf maandgedichten, die op precies dezelfde manier zijn opgebouwd als de begin- en slottekst. Iets soortgelijks geldt voor Het brood, de roos, de monnik (2009), dat met eerder genoemde bundels een trilogie vormt. Ook in die bundel vormen 26 alfabetisch geordende gedichten het middenluik van een triptiek waarin de spanning tussen religieuze vervoering en erotische hunkering wordt verbeeld.
 
De nieuwe bundel, die na een incubatieperiode van meer dan tien jaar het licht ziet, is zo mogelijk nog meer doortimmerd. De (onoverbrugbare) afstand tussen een naamloze ‘zij’ en even naamloze ‘hij’ wordt formeel uitgedrukt in de tekstuele afstand die de eerste reeks ‘Haar lichaam’ scheidt van de slotreeks ‘Zijn lichaam’. Maar ondanks die afstand spiegelen de vier openingsgedichten zich zowel lexicaal als syntactisch in elkaar. De beginzin opent telkens met ‘Er is’, een aanloop die suggereert dat wat volgt, zowel een algemene als concrete betekenis heeft. Duidelijk is dat de zij-figuur, die zich naakt in badwater onderdompelt, en de hij-figuur, die al even naakt is, elkaar uiteindelijk (zullen) vinden. Dat blijkt niet alleen uit zinnen die elkaar letterlijk echoën: ‘Haar handen laten los’ versus ‘Zijn handen laten los’, maar ook uit het slotvers van de bundel: ‘Hij is naakter en weldra niet meer alleen’. Ook dat vers kan worden opgevat als een knipoog naar de slotzin van de eerste reeks: ‘Zij blijft achter’, een vooruitwijzing die bij nader toezien wellicht een positieve connotatie heeft.
  
Dat Brocatus bewust heeft gesleuteld aan de constructie van zijn bundel blijkt bovendien uit de 24 centraal geplaatste gedichten van de titelreeks ‘Sanguines’. Ook daarin is de vormgeving allesbehalve toevallig: een uit vier terzinen opgetrokken gedicht wordt telkens geschaduwd/gevolgd door een kort vijfregelig ‘Er is’-gedicht. Niet alleen is het er thematisch mee verwant, de ‘Er is’-gedichten zijn ook een verkorte versie van die uit de begin- en slotreeks. Tussen ‘Sanguines’ en ‘Haar lichaam’/‘Zijn lichaam’ bevinden zich vier flankerende gedichten – ‘Engelen’ en ‘Landschappen’ – die de overgang naar of de beweging weg van de kerngedichten thematiseren. De reeks ‘Engelen’ vertoont dezelfde strofeopbouw als de centrale ‘Er is’-gedichten en introduceert het motief van de aanstaande nadering tussen een ‘hij’ en ‘zij’: ‘Hij ziet een teken in haar hals’ versus ‘Zij ziet een teken op zijn borst’. Omdat zij allebei door een engelachtig wezen zijn gemerkt, is angst hun vreemd en kan de spanning die hen bevangt wellicht worden opgelost.
  
In ‘Sanguines’ groeit het aanbrengen van een merk- of kenteken uit tot een belangrijk motief. De hij-figuur bedient zich van allerlei middelen – een mes, pen, beitel, gedicht of nocturne – om een boom, een tuin, kamer, stad, lichaam van zijn naam of initialen te voorzien. Hij ‘kerft’ een naam in de bast van een boom,’ ‘omheint een laaggelegen dorp’, ‘graveert’ het hout, ‘herschikt de reisstenen’ op de vensterbank, ‘hertekent de stad’: hij bakent met andere woorden een habitat af die hij exclusief voor zichzelf bestemt, wellicht zoals een (roof)dier zijn territorium markeert. ‘Hij watermerkt elke / traan in zijn briefpapier, slijpt zijn mes, / herslijpt het met haar naam’, aldus de slotverzen van het eerste gedicht uit de reeks ‘Sanguines’. Hij wil een vrijplaats voor zijn geliefde creëren, iets waar de dichter over uitweidt in gedicht XI van dezelfde reeks:
 
Hij houdt haar geur geheim
en oogst haar in de bredere heupen
van langerdurende bomen.
 
Hij luistert naar de nesten
in de tragere beukenkruinen,
zwaluwt een vlugge boodschap
 
naar haar. Hij kleurt diep koningsblauw
en schuilt in nevelig wierookgrijs. Geraakt
door het donkerfloers van de nacht
 
hangt hij een paardenharen mantel over
de boomruggen. Hij bakent het dagland,
het avondland af met haar geur.
 
Bovenstaand gedicht laat zich lezen als het verslag van de manieren waarop de hij-figuur zijn gebied denkt af te grenzen. Niet met zijn eigen geurvlag, maar wel met die van haar. Alsof hij een vorm van mimicry bedrijft, kleurt hij ‘diep koningsblauw’ en verdwijnt hij in ‘nevelig wierookgrijs’: hij registreert alle auditieve en visuele prikkels en stuurt herhaaldelijk een signaal haar richting uit. Daarom ‘zwaluwt’ hij zijn boodschap, een soort werkwoordelijk neologisme waarvan Brocatus zich wel meer bedient en dat hier tot hetzelfde woordveld behoort als ‘oogsten’ en ‘nesten’. Dezelfde gedachte staat centraal in het vierregelige gedicht op de tegenoverliggende bladzijde: ‘Uit zijn jas ontsnappen zwaluwen’, vogels die zowel lente als schaduw oproepen en te verbinden zijn met de dag-nachttegenstelling in het hiervoor geciteerde gedicht. Dat vertoont overigens enige gelijkenis met een sonnet en bestaat, ondanks het ontbreken van rijm en kwijtrijn, uit evenveel strofen. Het enjambement ‘naar haar’ in vers zeven functioneert overduidelijk als een soort omslag of volte.
 
In het laatste quasi-sonnet van de reeks maakt de hij-figuur gebruik van het meest voortvluchtige en tegelijk meest doortastende middel om ‘haar’ te canoniseren. Hij maakt van de messcherpe letters gebruik die hij eerder uit hout sneed of in een boom kerfde. ‘Hij schrijft een gedicht, giet letters uit / door grootouders gespaard goud’, zo begint gedicht XXIII. Misschien is de associatie ongewild, maar ‘schrijven’ en ‘kerven’ gaan op dezelfde etymologie terug en betekenen dus wezenlijk hetzelfde. In ieder geval brengt de dichter een heuse landverschuiving tot stand en lijkt hij zijn geliefde al schrijvend te vervolledigen of tot stand te brengen. De slotstrofe luidt: ‘Hij breekt de dijken, laat het land / onder water lopen. Hij schrijft in haar / belegerde, bestormde aarde. Hij dicht haar’. De enkelvoudige slotzin heeft een meervoudige (poëticale) betekenis: hij maakt haar dicht, dicht over haar, dicht haar iets toe, sluit dit gedicht over haar af. Het betreft bovendien een handeling die vaak in Brocatus’ werk opduikt. In gedicht XVIII heet het: ‘Het spreken van zijn ouders is gedicht’. Het gedicht ‘De blinden’ in Ruiters in regenblauw begint zo: ‘Hij dicht zichzelf’ en ook in Luna (2014), zijn enige verdienstelijke, licht autobiografische roman tot nog toe, komt een verwante zin voor: ‘Ik opende en liet toe dat hij me dichtte’.
 
Er valt over de identiteit van de hij- en zij-figuren een hele boom op te zetten. De omslag die door het schilderij Stehende Frau in Rot van Egon Schiele wordt gesierd, geeft te denken dat de gedichten geïnspireerd zijn op het weinig reguliere liefdesleven van de jonggestorven Oostenrijkse schilder-tekenaar, die op 28-jarige leeftijd stierf en voor wiens werk Brocatus duidelijk een zwak heeft (al is hij in de hedendaagse literatuur lang niet de enige). Verwijst ‘hij’ naar de schilder en ‘zij’ afwisselend naar diens zus Gerti, met wie hij een incestueuze verhouding had, of naar zijn latere geliefde Wally Neuzil, of alleen naar zijn vrouw Edith? Er is geen enkele concrete aanwijzing in deze of gene richting in de bundel aan te treffen.
 
Los van die uiteraard prikkelende vraag zijn alle hier gepresenteerde gedichten ingetoomd en beheerst van zegging, maar juist dankzij die woordkarigheid zijn ze ook vatbaar voor meer dan een lezing. Dat geldt evenzeer voor de titel die zowel naar de rode krijttekeningen van Schiele als naar de mysterieuze (bewaar)engelen verwijst, waarvan heel wat sporen in zijn eerder werk zijn aan te treffen. Met Sanguines heeft de dichter een nieuw hoofdstuk toegevoegd aan een intrigerend lyrisch oeuvre.
 
Frans August Brocatus: Sanguines, WEL, Bergen op Zoom 2021, 58 p. ISBN 9062301037

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri