‘Hij schrijft in haar
belegerde, bestormde
aarde. Hij dicht haar’
Onlangs verscheen de fraai vormgegeven bundel Sanguines
van Frans August Brocatus bij uitgeverij WEL, waar ook dichters als Frank
Pollet, Victor Vroomkoning en Rogi Wieg onderdak vonden. Een aangename
verrassing voor wie deze dichter nog niet zou kennen, maar ook voor al wie enigszins
vertrouwd is met zijn vroeger werk. Brocatus’ bundels zijn immers stuk voor
stuk strak gecomponeerde gehelen.
Zo ontleent Ruiters in regenblauw (1998) zijn gelede
structuur onder meer aan enkele dubbelgedichten, waarvan beide delen als het
ware in spreidstand staan. Ze horen bij elkaar en vullen elkaar aan, maar
worden van elkaar gescheiden door 28 aan Egon Schiele gewijde gedichten –
evenveel als hij ooit levensjaren telde. Kroonvuur (2002) opent met
‘Kroon’ en daarvan is het slotgedicht ‘Vuur’ het bijna perfecte evenbeeld (elkaar
spiegelende woorden, dezelfde strofeopbouw, hetzelfde metrum, exact evenveel
woorden). Tussen beide korte teksten in staan nog andere reeksen, met ‘Kroonvuur’
als centrale component: twaalf maandgedichten, die op precies dezelfde manier
zijn opgebouwd als de begin- en slottekst. Iets soortgelijks geldt voor Het
brood, de roos, de monnik (2009), dat met eerder genoemde bundels een
trilogie vormt. Ook in die bundel vormen 26 alfabetisch geordende gedichten het
middenluik van een triptiek waarin de spanning tussen religieuze vervoering en
erotische hunkering wordt verbeeld.
De nieuwe bundel, die na een
incubatieperiode van meer dan tien jaar het licht ziet, is zo mogelijk nog meer
doortimmerd. De (onoverbrugbare) afstand tussen een naamloze ‘zij’ en even
naamloze ‘hij’ wordt formeel uitgedrukt in de tekstuele afstand die de eerste
reeks ‘Haar lichaam’ scheidt van de slotreeks ‘Zijn lichaam’. Maar ondanks die
afstand spiegelen de vier openingsgedichten zich zowel lexicaal als syntactisch
in elkaar. De beginzin opent telkens met ‘Er is’, een aanloop die suggereert
dat wat volgt, zowel een algemene als concrete betekenis heeft. Duidelijk is
dat de zij-figuur, die zich naakt in badwater onderdompelt, en de hij-figuur,
die al even naakt is, elkaar uiteindelijk (zullen) vinden. Dat blijkt niet
alleen uit zinnen die elkaar letterlijk echoën: ‘Haar handen laten los’ versus
‘Zijn handen laten los’, maar ook uit het slotvers van de bundel: ‘Hij is
naakter en weldra niet meer alleen’. Ook dat vers kan worden opgevat als een
knipoog naar de slotzin van de eerste reeks: ‘Zij blijft achter’, een vooruitwijzing
die bij nader toezien wellicht een positieve connotatie heeft.
Dat Brocatus bewust
heeft gesleuteld aan de constructie van zijn bundel blijkt bovendien uit de 24
centraal geplaatste gedichten van de titelreeks ‘Sanguines’. Ook daarin is de vormgeving
allesbehalve toevallig: een uit vier terzinen opgetrokken gedicht wordt telkens
geschaduwd/gevolgd door een kort vijfregelig ‘Er is’-gedicht. Niet alleen is
het er thematisch mee verwant, de ‘Er is’-gedichten zijn ook een verkorte
versie van die uit de begin- en slotreeks. Tussen ‘Sanguines’ en ‘Haar
lichaam’/‘Zijn lichaam’ bevinden zich vier flankerende gedichten – ‘Engelen’ en
‘Landschappen’ – die de overgang naar of de beweging weg van de kerngedichten thematiseren.
De reeks ‘Engelen’ vertoont dezelfde strofeopbouw als de centrale ‘Er
is’-gedichten en introduceert het motief van de aanstaande nadering tussen een ‘hij’
en ‘zij’: ‘Hij ziet een teken in haar hals’ versus ‘Zij ziet een teken op zijn
borst’. Omdat zij allebei door een engelachtig wezen zijn gemerkt, is angst hun
vreemd en kan de spanning die hen bevangt wellicht worden opgelost.
In ‘Sanguines’ groeit
het aanbrengen van een merk- of kenteken uit tot een belangrijk motief. De
hij-figuur bedient zich van allerlei middelen – een mes, pen, beitel, gedicht
of nocturne – om een boom, een tuin, kamer, stad, lichaam van zijn naam of
initialen te voorzien. Hij ‘kerft’ een naam in de bast van een boom,’ ‘omheint
een laaggelegen dorp’, ‘graveert’ het hout, ‘herschikt de reisstenen’ op de
vensterbank, ‘hertekent de stad’: hij bakent met andere woorden een habitat af
die hij exclusief voor zichzelf bestemt, wellicht zoals een (roof)dier zijn territorium
markeert. ‘Hij watermerkt elke / traan in zijn briefpapier, slijpt zijn mes, / herslijpt
het met haar naam’, aldus de slotverzen van het eerste gedicht uit de reeks
‘Sanguines’. Hij wil een vrijplaats voor zijn geliefde creëren, iets waar de
dichter over uitweidt in gedicht XI van dezelfde reeks:
Hij houdt haar geur geheim
en oogst haar in de bredere heupen
van langerdurende
bomen.
Hij
luistert naar de nesten
in de tragere beukenkruinen,
zwaluwt
een vlugge boodschap
naar haar. Hij kleurt diep koningsblauw
en schuilt in
nevelig wierookgrijs. Geraakt
door het donkerfloers van de nacht
hangt hij een
paardenharen mantel over
de boomruggen. Hij bakent het dagland,
het avondland af met haar geur.
Bovenstaand gedicht laat zich
lezen als het verslag van de manieren waarop de hij-figuur zijn gebied denkt af
te grenzen. Niet met zijn eigen geurvlag, maar wel met die van haar. Alsof hij
een vorm van mimicry bedrijft, kleurt hij ‘diep koningsblauw’ en verdwijnt hij in
‘nevelig wierookgrijs’: hij registreert alle auditieve en visuele prikkels en
stuurt herhaaldelijk een signaal haar richting uit. Daarom ‘zwaluwt’ hij zijn
boodschap, een soort werkwoordelijk neologisme waarvan Brocatus zich wel meer
bedient en dat hier tot hetzelfde woordveld behoort als ‘oogsten’ en ‘nesten’.
Dezelfde gedachte staat centraal in het vierregelige gedicht op de
tegenoverliggende bladzijde: ‘Uit zijn jas ontsnappen zwaluwen’, vogels die zowel
lente als schaduw oproepen en te verbinden zijn met de dag-nachttegenstelling in
het hiervoor geciteerde gedicht. Dat vertoont overigens enige gelijkenis met
een sonnet en bestaat, ondanks het ontbreken van rijm en kwijtrijn, uit
evenveel strofen. Het enjambement ‘naar haar’ in vers zeven functioneert
overduidelijk als een soort omslag of volte.
In het laatste quasi-sonnet van
de reeks maakt de hij-figuur gebruik van het meest voortvluchtige en tegelijk
meest doortastende middel om ‘haar’ te canoniseren. Hij maakt van de messcherpe
letters gebruik die hij eerder uit hout sneed of in een boom kerfde. ‘Hij
schrijft een gedicht, giet letters uit / door grootouders gespaard goud’, zo
begint gedicht XXIII. Misschien is de associatie ongewild, maar ‘schrijven’ en
‘kerven’ gaan op dezelfde etymologie terug en betekenen dus wezenlijk
hetzelfde. In ieder geval brengt de dichter een heuse landverschuiving tot
stand en lijkt hij zijn geliefde al schrijvend te vervolledigen of tot stand te
brengen. De slotstrofe luidt: ‘Hij breekt de dijken, laat het land / onder
water lopen. Hij schrijft in haar / belegerde, bestormde aarde. Hij dicht haar’.
De enkelvoudige slotzin heeft een meervoudige (poëticale) betekenis: hij maakt
haar dicht, dicht over haar, dicht haar iets toe, sluit dit gedicht over haar
af. Het betreft bovendien een handeling die vaak in Brocatus’ werk opduikt. In
gedicht XVIII heet het: ‘Het spreken van zijn ouders is gedicht’. Het gedicht
‘De blinden’ in Ruiters in regenblauw begint zo: ‘Hij dicht zichzelf’ en
ook in Luna (2014), zijn enige verdienstelijke, licht autobiografische roman
tot nog toe, komt een verwante zin voor: ‘Ik opende en liet toe dat hij me
dichtte’.
Er
valt over de identiteit van de hij- en zij-figuren een hele boom op te zetten.
De omslag die door het schilderij Stehende Frau in Rot van Egon Schiele
wordt gesierd, geeft te denken dat de gedichten geïnspireerd zijn op het weinig
reguliere liefdesleven van de jonggestorven Oostenrijkse schilder-tekenaar, die
op 28-jarige leeftijd stierf en voor wiens werk Brocatus duidelijk een zwak
heeft (al is hij in de hedendaagse literatuur lang niet de enige). Verwijst ‘hij’
naar de schilder en ‘zij’ afwisselend naar diens zus Gerti, met wie hij een
incestueuze verhouding had, of naar zijn latere geliefde Wally Neuzil, of alleen
naar zijn vrouw Edith? Er is geen enkele concrete aanwijzing in deze of gene
richting in de bundel aan te treffen.
Los van die uiteraard
prikkelende vraag zijn alle hier gepresenteerde gedichten ingetoomd en beheerst
van zegging, maar juist dankzij die woordkarigheid zijn ze ook vatbaar voor
meer dan een lezing. Dat geldt evenzeer voor de titel die zowel naar de rode
krijttekeningen van Schiele als naar de mysterieuze (bewaar)engelen verwijst,
waarvan heel wat sporen in zijn eerder werk zijn aan te treffen. Met Sanguines
heeft de dichter een nieuw hoofdstuk toegevoegd aan een intrigerend lyrisch oeuvre.
Frans August
Brocatus: Sanguines, WEL, Bergen op Zoom 2021, 58 p. ISBN 9062301037
deze pagina printen of opslaan