Dialoog is de essentie van het denken. Die idee vormt het hart van (of toch
één van de centrale kernpunten in) het filosofisch werk van Hannah Arendt
(1906-1975). Denken is immers bij definitie dialogisch: men gaat bij zichzelf
te rade en probeert een argument op te bouwen voor een imaginaire opponent. De
basisveronderstelling is dat het belangrijk is om iets aan te tonen, om iemand
te overtuigen, en dat veronderstelt impliciet de aanwezigheid van een ander met
wie men het oneens kan zijn maar die men ook potentieel kan overtuigen, of door
wie men zelf kan worden overtuigd, in een uitwisseling van rationele
argumenten.
Alleen
al dat gegeven maakt Arendt vandaag actueler dan ooit. Wij leven immers in een
tijdperk waarbij de dialoog bijna onmogelijk is geworden, en bijgevolg ook het
denken. In zowat alle debatten die vandaag het publieke discours beheersen, en
dan met name wanneer het gaat over ras, seks en gender, of nationaliteit,
worden wij immers geconfronteerd met de muur van het eigen gelijk. Ter
rechterzijde ontwaren we de hernieuwde lokroep van identitair nationalisme en
zelfs een aanzet tot rassenzuiverheid, terwijl ter linkerzijde de politiek
correcte harde lijn weer wordt gevoerd en nogal wat inzichten, zelfs
niet-controversiële wetenschappelijke ideeën (zoals het fundamentele
biologische onderscheid tussen man en vrouw of de waarde van het objectieve
oordeel om tot waarheidsvinding te komen), in sommige luidruchtige kringen stilaan
argumenta non grata zijn geworden. Wie niet ideologisch in de pas loopt,
loopt gevaar onder pek en veren te worden bedolven.
Het zijn scenario’s die Arendt,
die als joodse vrouw met moeite het vege lijf uit de klauwen van de nazi’s wist
te redden, maar al te goed zou herkennen, en men vraagt zich af hoe zij vandaag
tegen het mentale leven in een aantal kringen van zelfverklaarde ‘radicale intelligentsia’
aan zou kijken en hoe zij zou reageren op de verschillende vormen van
identiteitsdenken die vandaag de gedachteloosheid beheersen. Die vraag is
evenwel retorisch: we weten immers hoe Arendt over politieke correctheid en pensée
unique dacht, en ze was er geen fan van. Haar hele werk is mede een verzet
tegen de dwangmatige eenvormigheid van het bestaan en de totalitaire structuren
van conformisme, zowel links als rechts. Arendts werk was gemotiveerd door de
liefde voor de wereld, en die wereld is bij definitie divers en gevuld met
mensen die van ons verschillen. Dialoog is de enige sleutel tot politiek, tot
het opbouwen van een gedeelde polis; en dialoog is, zoals reeds
aangegeven, denken.
Wie terugkijkt op het oeuvre van Arendt, wordt verrast door de eenheid in
diversiteit, en door het feit dat zowat elk van haar hoofdwerken tot op vandaag
niets aan relevantie heeft ingeboet, niet in het minst haar indringende
uiteenzetting over de drie kernaspecten (arbeid, werk en handelen) van The
Human Condition (1958). Arendt werd echter vooral beroemd toen zij kort na
de Tweede Wereldoorlog haar analyse over The Origins of Totalitarianism
(1951) te boek stelde. Daarop volgde haar meest controversiële werk: een
verslag over het proces tegen nazimisdadiger Eichmann waarin ze de notie van
‘de banaliteit van het kwaad’ lanceerde. Met Eichmann in Jerusalem
(1963) maakte Arendt zich niet populair in joodse kringen, en toch was haar
analyse, om het even op zijn populairs te zeggen, er ‘boenk op’. Net zoals
zovele andere toeschouwers had zij verwacht met het vleesgeworden kwaad te
worden geconfronteerd. In plaats daarvan zag ze een grijze muis, een
bureaucraat die vanuit zijn eigen optiek enkel zijn werk deed. Dat bracht
Arendt tot het inzicht dat het kwaad vaak een gevolg is van gedachteloosheid:
Eichmann was te lomp en te stompzinnig om stil te staan, of te willen
stilstaan, bij de realiteit en de enormiteit van zijn daden.
Eichmann dacht niet na. En die
vaststelling is van cruciaal belang voor de werken die nu onder de titel Het
leven van de geest in vertaling voorliggen. Het betreft het latere werk van
Arendt, voor een belangrijk stuk onvoltooid en grotendeels postuum
gepubliceerd. Enerzijds
is er het boek The Life of the Mind (gepubliceerd in 1978), anderzijds
is er de uitgave (in 1982) van haar colleges over Kants politieke filosofie.
Die laatste zijn interessant omdat ze hun aanvangspunt nemen in Kants
esthetica. Kant argumenteert daar immers dat het schoonheidsoordeel de
instemming van anderen eist (als ik iets mooi vind verwacht ik dat anderen dat
oordeel zullen delen), en daarmee legt hij impliciet de band tussen oordelen en
dialoog, en dus een aanzet tot politiek denken.
Bijgevolg zijn de hier gebundelde boeken, aangevuld met een
aantal verspreide opstellen, het summum van wat Arendt heeft geschreven over de
structuur en het belang van het denken voor de mens en voor het menselijke
samenleven. Het is zeker niet fout om te stellen dat deze kwestie haar net
omwille van de confrontatie met de gedachteloosheid van Eichmann zo omstandig
heeft beziggehouden. Zoals de vertalers in hun inleiding aangeven: alleen wie
denkt heeft een geweten. Denken maakt de ander immers reëel en onreduceerbaar.
Denken is de rem op elke primaire aandrift. Denken maakt beschaving mogelijk.
Het denken van
Arendt speelt zich op hoog niveau af. Tegelijk schrijft zij zeer helder, en
haar stijl is alles behalve academisch. Arendt schreef regelmatig opstellen
voor de betere literaire en culturele pers en had altijd een intelligent
geïnteresseerd publiek voor ogen. Als van oorsprong Duitse was het Engels voor
haar ook een nieuwe taal, en zij hield er wel van om nu en dan wat Amerikaanse
spreektaal in haar boeken te verwerken. In elk geval: dit is filosofie voor de
intelligente burger (een cruciale figuur in haar denkwereld) en niet (alleen) voor
de wereldvreemde academicus. Daarbij moet worden gezegd dat de vertalingen die
voorliggen (en die eerder afzonderlijk verschenen) bijzonder gaaf zijn. Ze zijn
nauwgezet, de inleidingen zijn helder en doortastend (een werkelijke
presentatie van het belang van Arendts denken en een dialoog met de argumenten
in haar boeken), en bovendien is de selectie van materiaal, met name door de
toevoeging van een aantal verspreide opstellen, zonder meer geïnspireerd. De
kaft trompettert trots dat deze bundeling een wereldprimeur is, en voor een
keer is dat met recht en rede. Het roept ook de vraag op hoezo men in Engelstalige
buitenlanden nooit eerder op het nochtans zeer logische idee is gekomen om deze
collectie aldus te presenteren.
De late Arendt is niet de meest toegankelijke. The Human
Condition (vertaald als Vita activa) en de opstellen over de
menselijke positie Between Past and Future (1961) zijn beter geschikt
voor een eerste kennismaking met het brede spectrum van Arendts denken. Toch
kan Het leven van de geest, mede dankzij de goede toelichting van de
vertalers, perfect op zichzelf worden gelezen. En het is nodig om het te lezen:
het gehele oeuvre van Arendt is vandaag meer dan ooit
noodzakelijk, want elk van de thema’s die ze in haar hoofdwerken heeft
onderzocht, blijft niet alleen brandend actueel, veel van haar inzichten en
antwoorden hebben nog niets van hun relevantie ingeboet. Mogelijk is zij,
veeleer dan Heidegger (haar leermeester) of Wittgenstein of modieuze
postmodernen als Foucault of Deleuze, de belangrijkste filosoof van de
twintigste eeuw. Andere denkers hebben een grotere reputatie, en een niet
gering aantal zijn zeker moeilijker om te doorworstelen (wat trouwens niet per
se wil zeggen dat hun denken ook wezenlijk dieper of complexer zou zijn), maar
niemand anders (met uitzondering van de grote maar miskende Susanne K. Langer)
heeft haar hele leven lang zo centraal vanuit het menselijk perspectief
gedacht. En daarin ligt de blijvende waarde van Arendts diep humane en humanistische
filosofie.
Hannah Arendt: Het leven van de geest, Ten have,
Utrecht 2021, 838 p. Vertaald door Dirk De Schutter en Remi Peeters. ISBN
9789025909444
deze pagina printen of opslaan