Jidi Majia maakt het een biograaf gemakkelijk.
Want in zijn lange gedicht ‘Een stem’ vertelt hij: ‘Ik schrijf gedichten omdat
ik precies op 23 juni 1961 ben geboren, het had geen dag vroeger of later
kunnen zijn. Ik schrijf gedichten omdat ik een toeval ben.’ Hij beschrijft hoe
hij dichter werd: ‘Ik schrijf gedichten omdat ik in Rome de wanhoop in iemands
ogen zag, hierdoor geloof ik dat de mensen op de wereld in hun pijn niet
wezenlijk verschillen.’ En hij benoemt de fragiele positie van dichters: ‘Ik
schrijf gedichten omdat ik op zeker moment onder vuur zal liggen.’ Doelt hij op
de Volksrepubliek China, de staat waarin hij woont? Daarover straks meer.
Jidi Majia is afkomstig
uit een etnische minderheid, de Yi, zo’n negen miljoen mensen in de
zuidwestelijke provincie Sichuan. Hun geschiedenis gaat zeker duizend jaar
terug. Hun taal, het Nuosu, wordt weggedrukt door het Standaardchinees. Hun
schrift nog meer: de 756 Nuosu-tekens leggen het af tegen de drieduizend
karakters van het dagelijks Chinees.
Jidi Majia heeft het in zijn
gedichten vaak, voortdurend eigenlijk, over zijn herkomst. Hij weet dat etniciteit
sentiment oproept:
‘Zij inspecteerden vanaf een paardenrug hun gebied
terwijl
ze een kom brandewijn vasthielden
en nog geen druppel knoeiden.
Wij hebben die vaardigheid niet meer.’
En dat de werkelijkheid anders
kan zijn:
‘sommigen
hopen achter jou
een bekend landschap te vinden
bruine bergen, onherbergzame wegen
anderen hopen achter jou
een zwaarwichtige harmonie te vinden
verre schapenkuddes, lage wolken
.. maar raak
je het spoor bijster’
De historische werkelijkheid van de Yi was grimmig. De
aristocratische Zwarte Yi, 7 procent van de bevolking, beschouwde de 50 procent
Witte Yi als minderwaardig. Er was verregaande apartheid in leven en wonen. De
Chinese overheid zegt op haar website, niet helemaal zonder grond: ‘De
oprichting van de Volksrepubliek maakte een einde aan een slavenmaatschappij.’
In de
Volksrepubliek is Jidi Majia een veelgelezen dichter. Hij schrijft toegankelijk
en met een vleugje exotisme. Zijn korte gedichten zijn pregnant zoals klassieke
Chinese poëzie dat was: ‘Ik grijp het zout in de taal / alsof ik een
elektrische schok krijg.’ En beeldend: ‘Ik weet het, ik weet het, de droom van
de dood heeft maar één kleur: wit vee witte huizen en witte heuvels, zelfs de
boekweit in mijn hersenspinsels is als sneeuw zo wit.’
Jidi Majia is ook politicus, met
hoge posities in provinciebestuur en Schrijversbond. In die combinatie van
poezie en politiek heeft hij illustere voorbeelden: Mao Zedong en diverse
Chinese keizers, Léopold Senghor (president van Senegal), Ernesto Cardenal
(minister in Nicaragua). Omdat de Chinese overheid zo’n werk maakt van de
promotie van ‘nationale minderheden’ en tegelijkertijd massaal Oeigoeren en
Tibetanen onderdrukt, brengt het lezen van Jidi Majia iets onbehaaglijks. Maar
voor wie daarmee kan leven, is Jidi Majia een prachtige dichter. In dit geval
ook nog eens optimaal vertaald. Vrijheid is een dilemma:
‘Wie kan me vertellen
wie van de twee vrijer is
paard of ruiter?’
Jidi Majia: Ik schrijf gedichten omdat ik een toeval
ben, Poëziecentrum, Gent 2021, 84 p. ISBN 9789056552596. Vertaling uit het Chinees
door Silvia Marijnissen
deze pagina printen of opslaan