Vertaald proza

BOEKEN NR. 6, JUNI 2021

Valery Larbaud: Kinderscènes

door Laurent De Maertelaer

De duistere zijdes van de kindertijd  

Voor het eerst zijn de Enfantines (1918) van Valery Larbaud (1881-1957) integraal naar het Nederlands vertaald. André Gide roemde de ‘pure tover’ van deze nostalgische jeugdherinneringen uit de belle époque en ook Marcel Proust was een hevig bewonderaar. Kinderscènes bundelt negen messcherpe vertellingen, die de lezer meevoert naar gene zijde van een ogenschijnlijk onschuldige kindertijd.
 
Sleutelfiguur en geheim agent
Bij de verschijning van Enfantines in 1918 was Larbaud al een sleutelfiguur in de vooroorlogse letterkunde. Cocteau noemde Larbaud in een hommage-editie van de Nouvelle Revue Française (1957) ‘un agent secret des lettres’. Naast de auteur van romans, novelles en verhalen was hij een begenadigd essayist, een onvermoeibaar vertaler (hij sprak zes talen vloeiend) en de bevlogen pleitbezorger van ‘nieuwe’ schrijvers zoals Jorge Luis Borges, Comte de Lautréamont, William Faulkner, Italo Svevo en James Joyce. Zo introduceerde hij in Frankrijk middels zijn vertalingen bijvoorbeeld het werk van Samuel Butler en Walt Whitman, en begeleidde de Franse vertaling van Ulysses, in samenspraak met vriend Joyce en vertaler Auguste Morel, een vertaling die bovendien vrij lang als standaard heeft stand gehouden.
 
In 1908 debuteerde hij met Poèmes d’un riche amateur ou oeuvres françaises de M. Barnabooth, onder het pseudoniem Archibald Olson Barnabooth. Deze bundel in een oplage van amper 200 exemplaren bevatte een vijftigtal gedichten, een fictieve biografie van de mondaine, puissant rijke Zuid-Amerikaan Barnabooth en de novelle Le pauvre chemisier (vertaald door E. du Perron als De arme hemdenmaker). In 1913, bij het verschijnen van A.O. Barnabooth, Ses Oeuvres Complètes, een soort vervolg op de eerste publicatie, werd duidelijk dat Larbaud achter de nom de plume Barnabooth zat. Het verhaal over Barnabooth die naar de hand dingt van de dochter van de onfortuinlijke chemisier bleef bewaard, net als een ruime selectie van de gedichten. De verzonnen biografie werd vervangen door een Dagboek van een miljardair (Ambo 1994, vertaald door Paul de Bruin).
 
Perecianen zullen overigens in de ‘rijke amateur’ Bartlebooth — een centraal personage in Het leven een gebruiksaanwijzing — een mengeling herkennen van Herman Melville’s Bartleby en Larbauds Barnabooth. De persona Barnabooth stond voor de steenrijke maar gevoelige en dichtende kosmopoliet en was gestoeld op Larbaud zelf. Op zijn achtste verloor Larbaud zijn vader en werd hij opgevoed door zijn moeder en tante. Zijn leven lang had hij een broze gezondheid, een gebrek dat deels gecompenseerd werd door het fortuin dat zijn vader had nagelaten (een apotheker die rechten op het Vichy-bronwater had weten te claimen). Larbaud heeft nooit moeten werken om in zijn onderhoud te voorzien, bezat diverse woningen en had naar verluidt een bibliotheek van vijftigduizend boeken. Als een volleerd dandy reisde Larbaud de wereld rond, van kuuroord naar mondaine badplaats tot bruisende metropolen; een uitzonderlijke mobiliteit die ook blijkt uit Enfantines, waaraan hij werkte in onder andere Montpellier, Warwick, Leamington, Londen, Valbois, Perth, Dublin, Bône en Monaco.
 
Kinderscènes
In haar uitgebreid en informatief nawoord verheldert vertaalster Katrien Vandenberghe de vrij complexe publicatiegeschiedenis van de Enfantines en verantwoordt de selectie voor de vertaling. Kinderscènes bevat de acht ‘reguliere’ enfantines zoals die verschenen in 1918, aangevuld met ‘Gwenny-all-alone’, een later gepubliceerd verhaal dat in de Pléiade-editie van Larbauds verzameld werk, samen met een niet opgenomen epiloog uit 1914, onder de kop ‘Deux enfantines retrouvées’ staat. Dat ‘La paix et le salut’, de epiloog uit 1914, geschreven in Sandgate, hier niet is opgenomen, is verantwoordbaar omdat Larbaud er op meerdere momenten van zijn schrijversloopbaan afstand van heeft genomen. Desalniettemin verrasten enkele vrienden Larbaud voor zijn zestigste verjaardag met een inmiddels zeer gegeerde bibliofiele uitgave van dat specifieke, anglofiele verhaal.
 
De titel ‘enfantines’ (als bijvoeglijk naamwoord betekent dit ‘kinderlijk’) haalde Larbaud van de Franse editie van Modest Moessorgski’s liederencyclus De kinderkamer. Een mooie toevoeging aan de nagelnieuwe Nederlandse vertaling is dat er enkele gravures zijn opgenomen uit de prachtige vierdelige editie van Enfantines uit 1926. Ook het voor- en achterplat en de typografie van de titels zijn geïnspireerd op enkele van deze deeltjes. Bijzonder is ook dat elke enfantine is opgedragen aan een bepaalde persoon, vrienden van Larbaud. Onder anderen André Gide, Gaston Gallimard, Léon-Paul Fargue en Marcel Ray kregen een enfantine toebedeeld.
 
Het is tijdens een wandeling in het park met diezelfde Marcel Ray dat Larbaud op het idee komt van ‘Portrait d’Éliane à quatorze ans’. Vandenberghe noemt de oudste van de Enfantines — gepubliceerd in het tijdschrift La Phalange in 1908 — terecht de kiem van de hele verhalencyclus: het verhaal dat de originele uitgave zou gaan afsluiten, inspireerde Larbaud immers om nog meer vignettes te schrijven over de complexe gevoelswereld van meisjes, jongens en adolescenten. In 1911 had hij trouwens al naam gemaakt met een roman die gelijkaardige thema’s aansneed, Fermina Marquez (eveneens vertaald door Du Perron), waarin hij de eerste ongelukkige kalverliefde van een gevoelige scholier op prangende wijze had weten te verbeelden, zich baserend op zijn eigen ervaringen in een kostschool.
 
Jeugdherinneringen en de wereld van kinderen vormen uiteraard wel vaker het centrale thema van romans of verhalen, ook en in het bijzonder in de negentiende-eeuwse literatuur. Denk maar aan het werk van gangmakers als Charles Dickens, of dat van twee Franse grootmeesters binnen het genre, Jules Vallès en Jules Renard. Met Enfantines treedt Larbaud deze traditie zeker bij, maar tegelijk zijn deze sfeervolle, doorwrochte en weinig alledaagse ‘kinderscènes’ een poging om dat genre nieuw leven in te blazen. De op het eerste gezicht eenvoudige verhalen — in een bij momenten naïeve, bijna sprookjesachtige, impressionistische stijl — onthullen aspecten van de kindertijd die voorheen genegeerd werden door een literatuur die resoluut te preuts en moralistisch was. Zo snijdt Larbaud toentertijd heikele thema’s aan, zoals seksuele ontwaking (‘Portret van Éliane op haar veertiende’), lesbische liefde (‘Rose Lourdin’), klassennijd (‘Het hakmes’) en zelfs pedofilie (‘Gwenny-all-alone’).
 
Innerlijke wereld
Maar wat deze Kinderscènes absoluut naar een hoger niveau tilt is de modernistische insteek. Larbaud peilt diep naar de innerlijke wereld van zijn hoofdpersonages, aan de hand van onder andere een meesterlijk gebruik van de monologue intérieur-techniek. Hij lijkt de sleutel te hebben die toegang verleent tot alle mysteriën van de kinderlijke verbeelding, zienswijzen en sentimenten. Hoe lieflijk de titel ‘enfantines’ ook klinkt, de auteur ervan benadert de kindertijd op een verre van conventionele manier. Larbaud focust niet zozeer op de onschuld, de goedheid of de charmes van kinderen, maar eerder op de duistere zijdes, afgronden en valkuilen van hun gevoelsuniversum, hun keerzijde, zeg maar. Hij toont onverbloemd de pijn van hoe het is een kind te zijn.
 
Bijna alle helden in Kinderscènes zitten dan ook in een soort existentiële malaise. Ze zijn nagenoeg allemaal letterlijk lijdende voorwerpen. Omdat Larbaud ze zo dicht op de huid zit, hun wereld zo secuur verwoordt, is hun pijn vaak meer dan invoelbaar. Sommigen groeien op in de kille omgeving van een pensionaat (‘Rose Lourdin’) anderen zitten gevangen in de gouden kooi van een luxueus hotel (het ijzingwekkende ‘Dolly’). De kinderhelden van Larbaud lijken te leven in een wereld waar volwassenen nooit toegang toe kunnen krijgen. De ouders zijn in deze verhalen de grote afwezigen of blijven steeds op de achtergrond: ‘Wie schrijft nu eens dat urgente boek over ‘Slecht opgevoede ouders’?’
 
Larbaud — een fanatiek aanhanger van de exuberante avonturenromans van Jules Verne en Pierre Loti — laat zijn geïsoleerde, onbegrepen of eenzame personages vluchten in de zelfgecreëerde werelden van hun verbeelding. Milou in ‘Het hakmes’, bijvoorbeeld, schrijft een fabel en trekt zich geregeld terug in een ‘onzichtbare wereld’; de jongen in ‘Vakantietaken’ waagt zich aan poëzie; tijdens de spelletjes in ‘Het Grote Tijdperk’ vloeien realiteit en verbeelding voortdurend in elkaar over; in ‘Vakantietaken’ en ‘Het uur met het Gelaat’ leeft een ‘figuur’ in de marmeraders van een schouw. In ‘Vakantietaken’ krijgt die fantasiewereld zelfs een mystiek kantje: de verteller denkt terug aan een vriend, die een bijna magische aantrekkingskracht op hem uitoefende. De stemmingswisselingen en de wispelturigheid van de vriend knagen aan zijn gemoed, terwijl de idyllische omgeving waarin hij zich bevindt zijn verheven gevoelens alleen maar versterkt (terzijde: Larbaud had zich in 1910 bekeerd tot het katholicisme, een resolutie die ook nog opduikt in ‘Gwenny-all-alone’).
 
Gewrongen machtsverhouding
Gezien Larbauds maatschappelijke achtergrond is het bovendien weinig verwonderlijk dat alle kinderen behoren tot de hogere klassen, gedijen binnen de beschermde bourgeoisie-cocon. Ze bevinden zich allen in een geprivilegieerde positie, die hen moeiteloos de middelen om hun verbeelding de vrije loop te laten ter beschikking stellen. Maar tezelfdertijd heerst er een gewrongen machtsverhouding tussen de rijkeluiskinderen en de kinderen van de lagere klassen. De bourgeoiskinderen kijken vaak op naar die van de lagere klassen, alsof enkel zij bepaalde waarheden in pacht hebben. In ‘Het Grote Tijdperk’ zijn de kinderen van de fabrieksbazen bijvoorbeeld danig onder de indruk van de dochters van een arbeider en in ‘Rachel Frutiger’ kunnen de ouders van twee door de verteller bewonderde meisjes het schoolgeld niet betalen. In ‘Het grote hakmes’ verminkt de rijke erfgenaam Milou zich om in de gunst te komen bij een herderinnetje dat zich aan het snijtuig uit de titel heeft verwond. En in ‘Portret van Éliane op haar veertiende’ voelt de hoofdpersoon zich in eerste instantie aangetrokken door mannen uit de lagere klassen, omdat hun lichamen atletischer zijn door hun fysieke arbeid.
 
Annie Ernaux — nog zo’n herinneringsspecialiste — schreef, zoals Vandenberghe aangeeft in haar nawoord, over de klassenstrijd in Enfantines een snijdend stuk. Hierin benadrukt zij dat het van belang is de maatschappelijke positie van de auteur mee te nemen in de interpretatie van zijn werk ( L’enfance et la déchirure, Europe, n° 798, 1995). Ernaux’ lezing kan niet anders dan een politieke zijn, schrijft ze, omdat Larbaud wel degelijk keuzes heeft gemaakt in de beschrijving van zijn personages, en omdat, ja, die niet zo onschuldig zijn als we op het eerste gezicht zouden durven denken.
 
Erotines
Tot slot nog enkele woorden over het erotisme in Kinderscènes. Wie schrijft over de gevoelens van kinderen en adolescenten, kan niet omheen thema’s zoals seksueel ontwaken of nieuwsgierigheid naar het andere en zelfde geslacht. In ‘Rose Lourdin’, het openingsverhaal, wordt de vertelster verliefd op een medeleerlinge van haar kostschool. Haar gevoelens worden steeds intenser, maar in plaats van Rosa haar liefde te bekennen, koestert ze ‘het verdriet’ en zoekt het gezelschap van een andere leerlinge, die haar pest. Er is een voortdurend spanningsveld tussen masochisme, lichamelijke lust en verboden liefde (er is de suggestie van een hechte band tussen Rosa en een leerkracht). Larbaud weet de gevoelens van de getormenteerde Rose perfect te verwoorden: een hoogtepunt is de buñueliaanse fetisj-scène met het schortje. ‘Rose Lourdin’ zindert van een bevreemdende, nagenoeg bedwelmende zinlijkheid.
 
Een gelijkaardige nadruk op wellust komt voor in de achtste enfantine ‘Portret van Éliane op haar veertiende’. Het hoofdpersonage bevindt zich op het kantelpunt tussen een meisje en een jonge vrouw. Ze fantaseert over onkuise liefde en vindt troost bij de afbeelding van een naakte man in de geïllustreerde encyclopedie van haar vader. Vervolgens probeert ze de aandacht te trekken van enkele jonge mannen in het park, om daar meteen ook allerlei romantische liefdesverwikkelingen bij te verzinnen. De broeierigheid van de parkscène doet denken aan het prikkelende liefdesspel tussen Leopold Bloom en Gerty MacDowell in ‘Nausicaa’, het vijfde hoofdstuk van Ulysses. Hoe het zij, in deze ‘kinderscène’ toont Larbaud hoezeer hij de techniek van de monologue intérieur meester was.
 
Ook in het laatste verhaal ‘Gwenny-all-alone’ is de aantrekkingspool een twaalfjarig meisje dat op de rand van de jongvolwassenheid staat. Haar ‘kinderlijke trekken’ zijn bijna allemaal verdwenen laat de verteller weten, een oudere jongeman die zich verschuilt in een Welsh vakantieoord. Het buurmeisje Gwenny, dat geregeld en al dan niet met opzet haar bal over de tuinmuur gooit,  roept bij hem vooral een verlangen op haar te ‘beschermen’. Hij heeft in het verleden nog andere ‘vriendschappen’ en ‘grote liefdes’ gehad met jonge meisjes. De volwassen wereld begrijpt hij niet, stoot hem zelfs af. Hij wil enkel de zachte aanwezigheid van meisjes ervaren. Voor veel hedendaagse lezers is de pedofilieradar al stevig in het rood gegaan, maar Larbaud geeft er een magnifieke (en beruchte) draai aan: de verteller zoekt in de meisjes niemand minder dan God, zijn ‘grote onzichtbare vriend’. Alles wat geen onschuld belichaamt, lijkt hem ‘dwaas’ en ‘zinloos’. Hij wil niet langer de volwassene ‘spelen’, maar enkel de draad van zijn kindertijd oppikken, zonder ook maar één ‘boze gedachte’ of een ‘onzuiver woord’.
 
Zo idealiseert Larbaud uiteindelijk dan toch de kindertijd en bombardeert hem tot een transcendente toestand van ‘voor de originele zonde’. De verteller in ‘Gwenny-all-alone’ ontdekt de kern van zijn kindertijd door erover te schrijven, net als Larbaud. Kinderscènes biedt troost door ons in de waan te laten dat we onze kindertijd pas echt kunnen beleven eenmaal we volwassen zijn. Tegelijk confronteren deze enfantines ons met de onmetelijke tristesse dat onze kindertijd eindig is en — helaas — onomkeerbaar verloren, eenmaal de volwassenheid zijn bruuske intrede doet.  
 
Valery Larbaud: Kinderscènes, De Arbeiderspers, Amsterdam 2021, 224 p. ISBN 9789029539753. Vertaling van Enfantines door Katrien Vandenberghe. Distributie L&M Books

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri