Kees van Domselaar is allerminst een veelschrijver. Zijn debuut Postfris
verscheen in 2005 bij De Arbeiderspers, en vier jaar later volgde Een vrouw
op het zuiden. Daarna bleef het echter jarenlang stil, tot enige tijd
geleden De stille fanfare verscheen. De titel van de bundel is in meer
dan een opzicht typisch voor deze gedichten. Hij verwijst naar een visie op
kunst. Het gaat de dichter niet om een soort van elitaire geheimtaal, maar om
een taal die zoveel mogelijk mensen kan aanspreken en herkenbaar blijft. Dat is
inderdaad het geval met deze verzen, die zowel bijzonder leesbaar zijn als toch
poëtisch doordacht. Daarnaast is de fanfare ook een beeld voor het leven, dat
in de loop der jaren meer en meer verstilde proporties is gaan aannemen. De
dichter zelf stelt nadrukkelijk dat het hem niet gaat om een fanfare van
‘honger en dorst’, maar het neemt niet weg dat de energie en de vitaliteit toch
zijn verminderd.
Deze gedichten zijn inderdaad gedichten van iemand die in hoofdzaak
begint terug te kijken op het bestaan. Het grote verhaal van het leven is er
ondertussen ook een van afscheid en verlies, en dat besef van eindigheid
doordringt vrijwel elke bladzijde van de bundel. De sfeer is er een van een
draaglijke melancholie, aangezien het dichterlijke ik vooral met dankbaarheid
en soms zelfs gulzigheid terugkijkt op dat alles. De intieme kring van
geliefden, vrienden en collega’s is ondertussen wel stevig uitgedund: zo bevat
deze bundel diverse in-memoriamgedichten. Ook is de kijk op het bestaan
wezenlijk veranderd. De fanfare is, zoals gezegd, verstild, de levenstocht
wordt vaak opgeroepen als een reis langs dwaalwegen of zonder duidelijke
bestemming. Elders wordt dan weer het contrast opgeroepen tussen de grote
dromen en ambities enerzijds en wat daarvan geworden is in de realiteit
anderzijds.
Van Domselaar schrijft dat alles
neer in een herkenbare taal, met een voorkeur voor strofische gedichten (zonder
rijm). Hij houdt van die bondigheid en de ritmische structurering van de taal,
in die mate zelfs dat veel teksten bestaan uit drieregelige, haast
haiku-achtige strofen. Dat noopt tot kernachtigheid. Tegelijk is de dichter erg
beeldend, met fraaie metaforen of een sprookjesachtige aanhef die de lezer
meezuigt in het poëtische universum. De boodschap blijft echter meespelen, want
het vers wordt nergens overwoekerd door associaties of overbodige uitweidingen.
In die zin schrijft Van Domselaar zoals hij denkt, als iemand die vanop een
zekere afstand en met een grote luciditeit zijn leven overschouwt. De
intimiteit van het eigen bestaan wordt daarbij uitvergroot tot haast
filosofische wijsheden (de dichter houdt wel van puntige uitspraken), en dat
wordt nog eens ondersteund door sporadische verwijzingen naar de grote
maatschappelijke uitdagingen van vandaag. In die zin is de wereld van Van
Domselaar een persoonlijke wereld, maar tegelijk een universum dat voor veel
lezers herkenningspunten zal bieden. Dat de dichter pleit voor een gezonde
relativering en een aanvaarding van de ouderdom geldt in die zin zeker als een
winstpunt.
Kees van Domselaar: De stille fanfare. Gedichten, De Arbeiderspers, Amsterdam
2020, 83 p. ISBN 9789029540629.
Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan