Poëzie

BOEKEN NR. 6, JUNI 2021

Tjitske Jansen: Iedereen moet ergens zijn

door Dirk De Geest

Tjitske Jansen is als auteur erg begaan met haar publiek. Niet toevallig geniet zij een stevige reputatie als performer, als een dichter die haar teksten met groot succes kan presenteren. Ook haar medewerking aan het theater getuigt expliciet van die wil om mensen mee te nemen in haar schrijfavonturen. Die aandacht voor communicatie en informatie is ook in Jansens recentste dichtbundel, Iedereen moet ergens zijn, nadrukkelijk aanwezig.  

De teksten zijn geschreven in een uiterst toegankelijk maar tegelijk erg beeldend taalgebruik, gelardeerd met tal van sprekende details, krachtige metaforen, ijzersterke anekdotes en vaak een onweerstaanbare pointe aan het eind. Het zijn de typische ingrediënten van podiumpoëzie, maar ditmaal wordt zelfs de klassieke grens tussen poëzie, proza en prozagedicht in feite grotendeels opengebroken. Er is weliswaar de afwisseling tussen korte en langere versregels maar in feite concentreert de dichter zich toch op tekstgehelen. Toch resulteert dit niet in poëtisch zwakke fragmenten, want de literaire bagage en het talent van Jansen zorgt ervoor dat de aandacht van de lezer voortdurend gespannen blijft.  
 
In deze bundel geeft de auteur opvallend veel prijs van haar eigen leven. Vooral het verleden komt daarin aan bod, via tal van frappante jeugdherinneringen: het is een traumatische periode met pleeggezinnen en problemen maar ook wel met rooskleurige momenten. Veel scènes zoomen in op dat zich uitgestoten-voelen, zowel in de huiselijke kring als op school. Dat kinderlijke besef nergens bij te horen leidt echter tot de verbeelding en de creativiteit, het schuilen in een andere wereld dan de banale werkelijkheid. Tegelijk stimuleert het de individuele opstelling van de spreker, het besef anders en daardoor ook wel ‘uniek’ te zijn. In die zin is het boeiend om te zien hoe van jongs af aan de drang ontstaat om beelden te gebruiken die zaken uit de realiteit vervormen, uitvergroten en transformeren. In die zin glijden het personage van het jonge kind en de latere schrijfster als het ware over elkaar.
 
Ook de fragmenten uit het latere opgroeien laten dezelfde ambivalenties zien. De ontluikende seksualiteit, de zoektocht naar vrienden en bondgenoten lopen vaak op mislukkingen uit, maar zij vormen wel de drijfveer om vitaal en actief te blijven. De christelijke gemeenschap en de studietijd maar ook de ouders en minnaars fungeren als een soort van klankbord om het eigen ik verder te ontwikkelen. Het is een traject naar volwassenwording dat hier in fragmenten wordt opgeroepen, maar die losstaande herinneringen lijken vaak variaties op terugkerende patronen, waardoor heel wat gedichten elkaar echoën en het netwerk van motieven en beelden helpen verstevigen.  
 
Jansens stijl is alleszins herkenbaar, maar het valt toch op hoe het taalgebruik hier bewust laagdrempelig is, als het ware aangepast aan het taal- en begripsvermogen van de kinderlijke hoofdpersoon. Ook de prozatoon beklemtoont die verteltrant, en soms lijkt het alsof zonder meer losse zinnen en vaststellingen aan elkaar worden geregen. Maar telkens als de lezer door die routine dreigt af te haken, is er weer een sprankelend detail, een beklijvend moment, een suggestief beeld. In die zin dwingt deze bundel de lezer tot creatief denken maar ook tot diepe ontroering.  
 
Tjitske Jansen: Iedereen moet ergens zijn, Querido, Amsterdam 2021, 109 p. ISBN 9789021425825. Distributie L&M Books

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri