Wiel
Kusters is als schrijver van vele markten thuis. Hij schreef proza en theater,
maar eveneens wetenschappelijke studies en tal van inspirerende essays over
poëzie. Maar bovenal is Kusters een begenadigd dichter. Het lijkt alsof de
versregel haast vanzelf uit zijn pen vloeien, met een muzikaliteit en een
creatieve woordspelerigheid die niet toevallig aan de gedichten van Pierre Kemp
doen denken. Het is dan ook geen toeval dat Kusters wel vaker heen en weer
deint tussen een dichter voor volwassenen en een dichter voor kinderen, twee
rollen die hem niet alleen op het lijf zijn geschreven maar die vaak in elkaar
overlopen. De dichter is een eeuwig kind.
In die zin moest Kusters vroeg of laat uitkomen bij de
befaamde letterboekjes die kinderen eertijds het alfabet aanleerden door het
opdreunen van gepaste versjes. In Nederland is vooral het boekje van Riet
Cramer legendarisch, dat aanvangt met het vermaarde ‘A is een aapje, dat eet
uit zijn poot’. Kusters presenteert op zijn beurt zijn versie van dat alfabet,
met telkens een speels sonnet dat vertrekt van de bekende uitspraken van
Cramer. De titel is daarbij veelzeggend getransformeerd tot ‘Al-fabels’.
Tegenover de moraliserende wijsheid (en autoriteit) van Cramer plaatst Kusters
de lust tot fabuleren, poëzie als een uniek medium om de taal maar ook de
wereld te verkennen op een creatieve, zoekende wijze.
Kusters spreekt met de wijsheid van iemand die geleefd
heeft. Zijn leven berust op evenwicht en een grote aandacht voor het broze en
het onopgemerkte, en in zijn gedichten brengt hij die ideeën tot leven. Nuances
zijn de dichter allerminst vreemd, en meermaals hinkt het gedicht doelbewust op
twee benen, aarzelend tussen gangbare standpunten en overtuigingen en op zoek
naar een poging om tegenstellingen te overbruggen. Sommige gedichten grijpen
daarbij terug naar het verleden, en onder meer de vader krijgt hier eens te
meer een aangrijpend monument van woorden aangereikt: Kusters is een meester in
het hanteren van het kinderlijke standpunt, wat hem in staat stelt om
moeiteloos de kloof tussen heden en verleden te overbruggen en wat voorbij is
opnieuw aanwezig te stellen. Opvallend is wel hoe de dichter symbolen niet uit
de weg gaat en hoe hij ook de religieuze overtuiging van zijn opvoeding (en de
Bijbelse verhalen die daarmee onlosmakelijk verbonden zijn) een positieve
plaats geeft in zijn poëtische getuigenis. Het is een manier om het eigen
bestaan te analyseren maar het tegelijk ook enigszins relativerend te plaatsen
in een veel ruimer verband: tijdelijkheid is zo een bijverschijnsel en geen
tragische kwelling. Kusters lijkt zo een grootvader die, vanuit zijn eigen
rijke levenservaring, mijmert en aan de lezer troost en begrip biedt.
Uiteindelijk gaat het om verhalen en om taal, iets wat in veel gedichten wordt
gethematiseerd door te wijzen op onvermoede verbanden en betekenissen, op
anagrammen en palindromen…
Wat deze bundel extra maakt, zijn daarenboven de tekeningen
van Joep Bertrams. Hij verwerkt in zijn prachtige illustraties de letters en
een aantal elementen uit de betreffende gedichten, maar hij doet met dat
basismateriaal zoveel meer. Elke plaatje is een mozaïek van schijnbaar
disparate onderdelen, een soort van rebus die telkens aanzet tot nauwkeurig
kijken en ontcijferen, met veel gevoel voor humor en relativering. Ook dat
maakt van deze Alfabels een ware
belevenis.
Wiel Kusters: Alfabels, Poëziecentrum, Gent 2022,
60 p. : ill. ISBN 9789056552503
deze pagina printen of opslaan