‘Zo
melkmuil, mottige muizelaar, waar was jij vannacht? En wat kom je me vertellen?
Dat het ’s ochtends ochtend wordt zeker. Ja steeds vroeger, ook nog. Steeds
meer licht ook. En wat doen wij dan met al dat licht? Wij onttrekken ons eraan
onder de korstmossen van de luifel, maar het zal ons straks weten te vinden en
ons genadeloos onthullen.’
Aan het woord is de oude Cor, hij heeft het tegen zijn kat,
want met mensen praat hij niet. Hij zit al ‘sinds mensenheugenis’ op zijn stoel
onder de luifel van zijn gesloten café, ‘roerloos, sprakeloos’, te kijken naar
de passanten en te ‘wachten op de dingen die geweest zijn’. En die dingen uit
het verleden blijven terugkomen, telkens opnieuw en dwingend. In Cors hoofd
woedt een wrede kakofonie van stemmen.
Erover praten doet Cor niet en
hij wil zelfs helemaal geen aanspraak, hij vertoeft ondanks de kwalijke stemmen
bij voorkeur in zijn hoofd, ‘zwelgen in smerig zand, stof van jaren, verleden
levens’. De passanten voorziet hij zwijgend van teisterend commentaar. Waartoe?
Het heeft weinig met hen zelf te maken, Cor projecteert zijn eigen stemmingen op
wie voorbijkomt, alsof hij met gefoeter zijn frustratie kan verlichten. Ook als
zijn dochter voorbijkomt, spreekt hij niet. Zij groet schichtig, hij knikt. Leen
is zwakbegaafd, haar moeder, Atie, van wie Cor gescheiden leeft, heeft een job
voor haar geregeld als poetshulp bij de mevrouw van het Rode Huis. Maar Leen ontbeert
nogal wat sociale vaardigheden: ‘Alle lege drankflessen
[…] zitten in de groene tas, en al uw vieze ondergoed heb ik opgeraapt en in de
wasmachine gestopt, ook wat onder uw bed lag’, deelt ze met luide stem aan mevrouw
mee, terwijl die visite heeft. Het blijft dus niet duren.
Leentje is meer dan een
zorgenkind. Voor Atie is ze een ‘benauwende aanwezigheid waar nooit een einde
zal aan komen’. Ze houdt niet van haar, voelt Atie, ze kijkt haar niet aan,
luistert niet, de ruzies en het geschreeuw zijn niet van de lucht. En er is die
eeuwige onrust om dat kind dat zichzelf niet kan redden. Atie staat elke dag op
de uitkijk naar haar, om in moedeloosheid weg te zinken van zodra ze weer thuis
is. Dertig jaar angst dat ze haar zal kwijtraken, het kind dat ze als peuter in
huis heeft genomen. Nu lijkt het zover te zijn, want Leen wordt zelfstandiger. De
stemmen in Ati’s hoofd wijzen haar voortdurend op haar onmacht en haar falen:
‘Ze moet
onbedwingbaar denken aan vroeger, toen ze haar ondersteboven hield, in een spel
zogenaamd, er heimelijk van overtuigd dat ze zo iets los zou maken in dat hoofd.
Iets. Iets van leven.’
Het verleden speelt ook Leen parten. Wanneer zij ’s
ochtends wacht op het licht, wacht ze ook op haar angst voor ‘het zeetje’ dat
komt, ‘wanneer weet ze niet, maar het komt, het zal zwellen en zwellen en uit
zijn dijken barsten en woedend klotsen tegen haar slaapkamerraam om haar te
halen, zij weet dat haar hele leven al.’ Pas op het einde van het boek zal deze
redeloze angst context en betekenis krijgen.
Deze drie personages zijn afwisselend
aan het woord in Achter de slaperdijk, hoewel je de indruk hebt dat het
er meer zijn. Je denkt de zaken ook te zien vanuit het perspectief van degenen
die aan het café voorbijkomen, maar plots blijkt dan dat het Cor is, die over hen
fabuleert en hen dingen toedicht die meestal zijn eigen frustraties, angsten en
gram reflecteren. Het is moeilijk om op elk moment uit te maken wie aan het
woord is, wat herinnering is en wat dromen of hersenschimmen zijn. Martha Heesen
beschrijft namelijk niets, ze schrijft zuiver vanuit het hoofd van de
personages, hun onstabiele perspectief is dan ook het enige wat de lezer heeft
om uit te puzzelen wat er bij die mensen achter de slaperdijk leeft.
Een slaperdijk ligt niet vlakbij de zee, het is een reservedijk
een eindje landinwaarts, die het water moet tegenhouden mocht de hoofddijk
breken. Voor Cor, Atie en Leen heeft de zee een levensbepalende rol gespeeld. In
het hoofd van Leen is de dreiging van de zee concreet, maar ook Cor en Atie
vrezen dat, in overdrachtelijke zin dan, de zee op een bepaald moment bij hen verhaal
zal komen zoeken.
Oude mensen en dingen die niet voorbijgaan,
daar draait het na Zeiseman
en De lus opnieuw om
in deze derde roman van Martha Heesen voor volwassenen. Telkens voert ze met
grote psychologische subtiliteit tragische oude schepsels op, dwalend in hun
hoofd, razend en tierend zonder gehoord te worden, geteisterd door gevoelens
van schuld en falen. Wat er allemaal precies van aan is, wordt nooit helemaal
duidelijk, maar de spanning onder de schijnbare rust is uitermate beklemmend. Heesen
is briljant met taal, ze schrijft beeldrijk met een groot naturel en uiterst trefzeker.
Haar personages lijken je direct aan te spreken en hun tragiek blijft onmeedogend
aan je kleven.
De schrijfster werkt al meer dan dertig jaar in stilte aan
een belangwekkend oeuvre. Voor haar werk voor kinderen werd ze in 2015 bekroond
met de driejaarlijkse Theo Thijssenprijs, die haar waardeert als een van de
groten in de Nederlandstalige kinder- en jeugdliteratuur. Haar werk voor
volwassenen bestaat nog slechts uit drie kleine romans. Het is lectuur voor
fijnproevers en ze mogen zonder schroom eminent genoemd worden.
Martha
Heesen: Achter de slaperdijk, Van Oorschot, Amsterdam 2022, 117 p. ISBN
9789028221154. Distributie Elkedag Boeken
deze pagina printen of opslaan