Eind 2021 publiceerde Jeroen Olyslaegers op vraag van Confituur,
het verbond van onafhankelijke boekhandels, Willem. Toen De Bezige Bij
bij hem aanklopte om de novelle opnieuw uit te geven, zette de auteur zich aan
het werk om het boek te herwerken. Willem en mijn wellust herneemt
grotendeels het verhaal uit de oorspronkelijke novelle, met dien verstande dat
de invalshoek gewijzigd wordt.
Willem gaat over de diefstal die Hippolyte van
Damme, die als feuilletonist voor verschillende dagbladen aan de kost komt,
pleegde toen hij in 1885 brieven van de zestiende-eeuwse drukker Willem Silvius
vond in een boek dat hij antiquarisch had aangekocht. Op zijn sterfbed – we
schrijven 1910 – doet hij het relaas van de diefstal en zijn achterliggende
intenties. In zijn brieven richtte Silvius zich vanuit de gevangenis tot zijn
echtgenote, met de dringende vraag hem vrij te kopen, ook al moest zij daartoe
de vernederende tocht naar collega-drukker en grote rivaal Plantijn ondernemen
om diens hulp in te roepen. Wie Wildevrouw
heeft gelezen, zal direct opmerken dat Olyslaegers de lijn van zijn roman over
het zestiende-eeuwse Antwerpen doortrekt en meteen al suggereert waar het om te
doen is als hij zijn verhaal nu projecteert in de negentiende eeuw: hoe geheime
genootschappen altijd al een bepalende rol hebben gespeeld binnen de context
van een snel veranderende samenleving.
Willem en mijn wellust
focust op een eerste verhaalniveau op de idee van diefstal. ‘Er bestaan twee
soorten dieven’ luidt het in de aanvangszin. ‘Er zijn er die zo snel mogelijk
hun gestolen goed te gelde willen maken. […] Net zo goed bestaan er dieven die
nooit meer van hun buit gescheiden willen worden. Hun gaat het niet om de daad
van het stelen, maar eerder om de droom van het mogelijke bezit die hen van het
ene op het andere moment in lichterlaaie kan zetten. ‘ De brandende wellust van
het bezit, het thema dat ook nog op de openingspagina’s door Olyslaegers
gelinkt wordt aan de liefde: ‘Het was een vrouw die ik als eerste in vertrouwen
nam over mijn diefstal en dat is me slecht bekomen. Haar naam was Amandine.’
Zo wordt
duidelijk dat Willem en mijn wellust veel dieper ingaat op de idee van
diefstal en alles wat ermee te maken heeft. De bedenkingen, noem het de
gewetensvragen waarmee Hippolyte aan het eind van zijn leven worstelt, leggen
de parallellie bloot met wat Silvius pakweg drie eeuwen voordien ertoe heeft
bewogen een kostbaar boek te ontvreemden uit de abdij van Hemiksem op het
moment dat die door de beeldenstormers wordt aangepakt. Het is Amandine die
Hippolyte erop wijst wat hier moet hebben meegespeeld: ‘Hij stal uit lust. ][…
Hij begeerde die boeken van zijn vriend de abt van bij het begin. Dat wordt
toch duidelijk?’ De dief kortom die zoals reeds aangegeven in het openingsdeel
van de novelle, ‘nooit meer van zijn buit gescheiden wil worden.’
De idee van
(materieel) bezit wordt in Willem en mijn wellust geëxpliciteerd door
die ook toe te passen op de liefde. Hippolyte meent troost en soelaas te vinden
bij zijn geliefde Amandine, terwijl hij er anderzijds van uit gaat dat zijn
vrouw hem binnen het huwelijk dat ze zijn aangegaan, blijft toebehoren. Tot op
welke hoogte – dit lijkt me de vraag die Olyslaegers de lezer aanreikt – kan en
mag binnen het kader van een relatie gesproken en gedacht worden in termen van
bezit? Heel betekenisvol is de vraag die Hippolyte zich aan het slot stelt:
‘Had het anders gekund? Zo bleef ik laveren tussen verlangen dat veel te laat
liefde wenste worden, en afgestrafte liefde die geen verlangen meer kon zijn,
maar zelfkastijding, kortom: tussen verlangen naar bezit en bezeten worden.’
Of: de illusie van bezit...
Willem en mijn wellust wekt bijzonder grote
verwachtingen in verband met weer een nieuwe roman van Jeroen Olyslaegers en
waar de negentiende eeuw wel eens het verhaalkader zou kunnen vormen.
Jeroen Olyslaegers:
Willem en mijn wellust, Amsterdam, De Bezige Bij 2022, 94 p. ISBN 9789403180618.
Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan