‘Zie. De moeders eten hun kinderen op.
Zie
het leven.’
De
boerderij van Li staat op een klein groen eiland. Twee zeugen liggen in hun hok,
elk met een dozijn pas geworpen biggetjes. Ze zijn in diepe rust ‘terwijl
twaalf kleine staartjes zich krulden in welbehagen over het leven’. En toch heeft
dit tafereel iets dreigends, je kan het niet vertrouwen zoals de lange
hoektanden van de zeugen naakt oplichten onder het ‘samengedrukte, duistere
voorhoofd’. Aan de andere kant van het schot ligt de beer, ‘opgesloten in de
troosteloze woestenij die hij zelf had gecreëerd’. De zeug ontbloot haar
afzichtelijke tanden wanneer ze hem bezig hoort. Binnen in de stal is nog een
zeug aan het bevallen. Er zit een meisje bij om te kijken of alles goed gaat,
maar ze is er niet bij met haar gedachten. Zeugen doen tenslotte wat zeugen
doen.
Een bootje nadert de kust en zet
een man aan land. Andreas Vest is op zoek naar een plek die hem kan genezen.
Hij heeft een explosie in de fabriek waar hij werkte overleefd, maar zijn
zenuwen zijn beschadigd. Hij zoekt naar een vorm van rust waarin alles zijn
definitieve vorm zou krijgen. Dit eiland roept hem ‘met een zachte stem die je
voelde in plaats van hoorde’. Hij heeft gevonden wat hij zocht. Hij nadert de
boerderij van Li, gaat af op het geschreeuw van het meisje omdat een zeug haar
jongen aan het opeten is. De aanblik daarvan doet iets in hem knappen en hij
vlucht van het tafereel. In zijn waanzin vermoordt hij de jonge Inga, de
dochter van de boerderij. Onder leiding van Inga’s broer, Rolv, zetten de
eilandbewoners de jacht in op de vreemdeling.
‘Zij aan zij joegen ze op wat ze
niet zagen, maar duidelijk voelden. De moord zelf. De zonde. Het ongeluk. De
demonen. Ze hadden er geen naam voor, alleen maar gevoel. Het zweepte hen op,
ze raakten buiten zichzelf.’
Ze rennen als een hersenloze meute achter de man aan en
vormen een destructieve kracht die Andreas Vest zal vermoorden. Later
verzamelen ze in de grote schuur van de boerderij en komen weer tot zichzelf.
Het afschuwelijke van wat ze in hun wilde woede hebben gedaan, dringt nu door
en ze zoeken een zondebok om de loodzware last van de schuld van zich af te
werpen. Na
een doorwaakte nacht, gaan ze weer naar buiten, ‘flinterdun’, want ze hebben de
afgrond in zichzelf gezien, maar wel weer op de been. ‘Er moest een kiem in het
stof hebben gelegen’ die hen liet zien dat het leven zijn beloop kent. ‘Ze
liepen weg, ieder in hun eigen wereld.’
De Noorse dichter en
romanschrijver Tarjei Vesaas (1897-1970) groeide op als boerenzoon op de
familieboerderij. De overweldigende Noorse natuur is het decor in zijn werk, de
personages doorgaans eenvoudige plattelandsbewoners, isolement, angst, schuld
en dood zijn belangrijke thema’s. De afgelopen jaren verschenen in het
Nederlands heruitgaven van Het
ijspaleis, De vogels
en De boot in de avond (Lebowski 2020), boeken uit de jaren 1950 en
1960. De kiem schreef hij in 1940 en het boek markeert een belangrijke
evolutie in zijn schrijverschap, van hoofdzakelijk realistisch proza naar het
modernisme. De kiem betekende ook
zijn literaire doorbraak.
Het eerste deel van
de roman krijgt de titel ‘De ondergang’ en het gevoel van nakend onheil wordt
onmiddellijk bevestigd in de scene met de varkens. Dat Andreas Vest in het
daaropvolgende hoofdstuk een helende rust denkt te vinden op het prachtige
groene eiland, toont zich van meet af aan als een grovelijke illusie. Vesaas
zal de parallel van de verscheurende varkens met de redeloze menselijke
razernij die zich daarna afspeelt, blijven doortrekken in een koortsachtig,
sterk symbolisch relaas, waarbij de benauwing bladzijde na bladzijde toeneemt.
Want aan die unheimische dreiging is geen ontkomen aan. In het isolement van
het eiland zal het ‘kwaad’ zich hoe dan ook voltrekken. Significant is dat
Vesaas het boek schreef in het jaar dat nazi-Duitsland Noorwegen bezette.
De kiem is een buitengewoon evocatief boek en je
wordt dan ook ongenadig voortgedreven in je lectuur. Het beeld van de weldadige
natuur die doortrokken wordt door de waanzin van het geweld pakt erg sterk uit.
De fundamentele eenzaamheid van de mens, zijn kwetsbaarheid, zijn uitzinnigheid,
de doem van destructie… Het beneemt je de adem. Weergaloos mooi en beklemmend.
Tarjei Vesaas:
De kiem, Oevers, Koog aan de Zaan 2022, 230 p. ISBN 9789493290198. Vertaling van Kimen
door Marin Mars. Distributie De Wolken
deze pagina printen of opslaan