Non-fictie

BOEKEN NR. 5, MEI 2024

Leen Verheyen: Foute Kunst

door Christophe Van Eecke

Is het aanvaardbaar om nog langer naar het werk te kijken, of het werk te lezen, van makers die zich als persoon moreel hebben misdragen? En moeten wij nog kunstwerken bekijken, laat staan bewonderen, die moreel belabberde ideeën uitdragen omdat ze, ik zeg maar iets, in een andere tijd zijn gemaakt? Dat zijn vragen die vandaag voor verhit publiek debat zorgen maar die in verschillende contreien met absolute zekerheid lijken te zijn beslecht in het voordeel van zij die ons aller ziel, en bovendien ook de publieke ruimte, van alle onaangenaamheden willen zuiveren. In dit kleine boekje buigt filosofe Leen Verheyen zich op korte afstand over deze problematiek. Daarbij contrasteert zij een bepaalde formalistische traditie in de kunstkritiek, waarbij de vorm van het werk los wordt gezien van de persoon van de kunstenaar en zijn persoonlijkheid (want in deze discussies is het toch vooral een ‘hij’ die problematisch blijkt te zijn), met een hedendaagse filosofische denktrant die ervoor pleit de onzuiverheid die tussen werk en maker heerst genuanceerd uit te buiten om tot dieper inzicht te komen.
 
De beperkte ruime in acht nemend, is Verheyen erin geslaagd om de lezer een toegankelijke en genuanceerde inleiding te bieden in deze problematiek. Verheyen vertrekt in haar betoog vooral vanuit het denken van Immanuel Kant als bron voor de eerder formalistische benadering van kunst. Haar eigenlijke doel is evenwel het presenteren van een aantal inzichten van hedendaagse denkers die op een genuanceerde manier naar zogenaamd ‘problematische’ kunst kijken, te weten het ethicisme van Berys Gaut, Mary Devereaux, Anne Eaton, en (minder recent maar in dezelfde trant) Edward Said, wier opvattingen hier in kort bestek helder worden gepresenteerd en toegelicht met voorbeelden zoals de films van Leni Riefenstahl en de romans van Albert Camus. Deze auteurs pleiten voor een benadering waarbij de ‘problematische’ aspecten van werk, indien onderkend, net tot een meer inzichtelijke lectuur kunnen leiden. Door de omstreden aspecten in hun culturele context te plaatsen kunnen we tot dieper inzicht komen, niet alleen over het verleden (zo kan de esthetiek van Riefenstahls films ons iets leren over de verleidelijke aantrekkingskracht van het nazisme) maar ook over onze eigen morele opvattingen, die door een dergelijke denkoefening misschien ook worden uitgedaagd of scherp gesteld.
 
Een dergelijk perspectief is zeer welkom, maar het roept tegelijk toch ook een bedenking op. Hoewel Verheyen terecht aanhaalt dat zowel links als rechts tot censuur overgaan (links wil ‘dekoloniseren’ en racisme en seksisme en multifobe opvattingen uit de boekenrekken en musea weren terwijl rechts veeleer de positieve uitbeelding van niet-normatieve seksualiteit onder het vijgenblad wil vegen en geobsedeerd lijkt door een volkseigen canon), is het bij ons toch vooral de censuur op links die de meeste aandacht krijgt omdat ze zich in de praktijk het sterkst weet door te zetten, met name aan universiteiten en in de culturele sector. Het gaat dan al lang niet meer om de volkomen terechte verontwaardiging over het hufterige wangedrag van Bart Depauw of Jan Fabre, of de ooit zo goddelijk in zijn blote flieter rondstruinende Gérard Depradieu, maar om het simpelweg niet meer willen lezen van werken uit andere tijden die getuigen van attitudes die vandaag niet meer kunnen, hoe moreel subtiel ook (denk aan Heart of Darkness van Joseph Conrad), of het bij voorbaat afwijzen van hedendaags werk dat om wat voor reden dan ook als ‘triggerend’ wordt ervaren.
 
Het is een publiek geheim dat er bij dat cancellen vrolijk morele kersjes worden geplukt: de verontwaardiging is vaak selectief. Waar de drempel om mannelijke makers, en zeker blanke mannelijke makers, te veroordelen vandaag soms bijzonder laag ligt (een foute zucht en je ligt eruit), en terwijl westers werk uit de negentiende eeuw, met alle ‘problematische’ ideeën over vrouwen of niet-blanke mensen die daar uiteraard bij horen, niet snel genoeg in de schaamtehoek kan worden geparkeerd, vallen dezelfde morele kruisvaarders vaak over hun eigen voeten om hun enthousiasme te betuigen voor bepaalde kwestieuze culturele gebruiken die zijn overgewaaid uit de islamwereld, alsof het er daar vandaag voor vrouwen, holebi’s en bepaalde etnische minderheden beter aan toe gaat dan bij ons in de negentiende eeuw. En zou iemand bijvoorbeeld mogen suggereren om niet langer het werk te bekijken of lezen van een vrouw die een abortus heeft gehad? Wie bepaalt eigenlijk wat moreel ‘fout’ is? Op basis van welke criteria?
 
Kortom, het verondersteld moreel réveil dat aan het idee van ‘foute kunst’ ten grondslag ligt heeft vaak een tendentieus politiek kleurtje. Wie of wat als fout geldt, en waarom, is vaak afhankelijk van wat een zeer luidruchtige activistische groep in de maatschappij vandaag roept. Zij zijn echter niet representatief voor de hele bevolking, en zelfs niet voor mensen die effectief slachtoffer zijn van makers die zwaar uit de bocht gingen. In dit opzicht was de uitmuntende driedelige documentaire Het proces dat niemand wou, over de zaak Depauw, zeer verhelderend. Niet alleen werd eens en voor altijd duidelijk dat Depauw wel degelijk via een vast patroon van predatoriaal gedrag tewerk ging, maar bovenal gaven de getroffen dames stuk voor stuk zeer serene en lucide getuigenissen. Opvallend: niemand wilde dat dit proces in de media werd gevoerd, en ook niemand van de slachtoffers vond dat Depauw per se definitief moest verdwijnen. Schuldinzicht en bezinning werden gevraagd, en uiteraard de garantie dat dit gedrag zich niet meer zou herhalen, maar daarna kon hij een tweede kans krijgen. Net zoals iedereen in een democratische rechtsstaat een tweede kans krijgt. Mensen kunnen veranderen en een betere versie van zichzelf worden. Ook daders.
 
Maar niet in de kringen van de nieuwe gedachtenpolitie. Daar geldt: één misstap, al dan niet reëel of ingebeeld, en je wordt afgevoerd. Daarbij zijn heel veel zogenaamde misstappen inderdaad ingebeeld, want veel ‘foute’ kunst is helemaal niet fout of kwaadaardig, maar gewoon niet in lijn met modieuze morele dictaten, of ze is alleen maar ‘fout’ omdat ze nu eenmaal uit andere tijden stamt – en zoals we weten is het verleden een vreemd land waar mensen de dingen op een andere manier doen. Die politieke angel komt in het boek van Verheyen niet echt aan bod. Dat is begrijpelijk, omdat zij zich nu eenmaal op een filosofisch perspectief wilde concentreren. Maar tegelijk is het jammer, al was het maar omdat de identiteitspolitieke achtergrond van het debat de urgentie aantoont van de filosofische argumenten die Verheyen aanbrengt.
 
Maar dat neemt uiteraard allemaal niet weg dat Verheyen een mooie en heldere inleiding heeft geschreven tot een hedendaagse filosofische denktrant die een rem wil zetten op de culturele uitveegwoede. En dat kunnen we alleen maar toejuichen.
 
Leen Verheyen: Foute kunst, Letterwerk, Borgerhout 2024, 72 p. ISBN 9789464943504. Distributie Elkedag Boeken


deze pagina printen of opslaan



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri