Vanaf de eerste bladzij van Blauw of de kleur van
blijdschap rijgt Anke Scheeren de mooie zinnen aan elkaar. Aan het eind van
de eerste alinea bijvoorbeeld: ‘Harrolds beweegredenen waren als donkere
vochtige bospaadjes die Egbert liever niet betrad.’ Of iets verderop: ‘Zijn
verlangens, tot dat moment bleke, vormloze wezens die blind rondscharrelden op
de bodem van zijn ziel, waagden zich voor het eerst sinds lange tijd aarzelend
aan het oppervlak.’ Scheeren roept scherpe, verrassende beelden op die blijk
geven van een ongewone manier van kijken. ‘Jonge gansjes hechten zich aan het
eerste wat ze zien als ze uit hun ei komen. Misschien gebeurde er iets
soortgelijks als je als vreemdeling op een vliegveld terechtkwam. Dat is de
natuur.’
En
dan moet het verhaal nog beginnen: Egbert werkt voor een Nederlands
windmolenbedrijf en wordt naar Mongolië gestuurd om de bevolking alvast warm te
maken voor de schoonheid van een windpark, en de eerste bakens uit te zetten op
het terrein. In Ulaanbatar neemt een gids hem op sleeptouw tot het tijd is voor
zijn presentatie voor zakenmensen, maar al snel ontspoort zijn missie. Scheeren
doseert vakkundig haar informatie zodat de spanningsboog op ieder moment strak
gespannen staat, zowel in het nu in Mongolië, als in de herinneringen uit Egberts
verleden. En die Egbert is een doetje. Waarom wordt net hij uitgestuurd? En zal
hij zich staande kunnen houden zo ver buiten zijn comfortzone? Wie is Inge, en
wat heeft ze voor hem betekend? Welke invloed heeft ze gehad op het verloop van
zijn leven? Daar kom je pas stukje bij beetje achter. Net zo wordt het fysieke
voorkomen van Egbert verstrooid over een paar hoofdstukken zoals je kruimels
uitstrooit voor de duiven. Zelfs de grapjes komen in trapjes. Zoals die eerste
zin: ‘Egbert was altijd al een kleine man geweest, dat wil zeggen: een man die
weinig opzien baarde.’ Daar hangen in de loop van het boek nog drie grapjes aan
vast.
Soms is de
humor speels en zonder angels of stekels: ‘De vogelaar was makkelijk te
herkennen aan de kleine verrekijker op zijn borst. Op Terschelling was hij een
mens geweest die vogelaars spotte.’ Soms is het een regelrechte sneer, zoals
deze naar de ‘mannelijke’ blik op romans: ‘Het leek hem meer iets voor vrouwen
om zich in fictie te verliezen. Zijn moeder zat ook bij een leesclubje.’ Maar
vaker nog uit Scheeren met veel sarcasme en ironie kritiek op de witte
westerling die even zijn visie en vooruitgang gaat opdringen aan mensen in
‘minder ontwikkelde’ landen in de hoop daar zelf beter van te worden. Ook
wereldreizigers neemt ze vaak op de korrel wanneer ze met de Lonely Planet
in de hand door een land banjeren zonder respect voor de bevolking. ‘Inge had
een keer uitgelegd dat er tussen doorgewinterde reizigers een stilzwijgend
verbond bestond van samenkomen en weer loslaten. Reizigers konden als
riviertjes perfect samenvloeien, zelfs een bed met elkaar delen, om bij een
eerstvolgend obstakel weer op te splitsen zonder ooit nog achterom te kijken.’
Terwijl het
boek in wezen over iets heel fundamenteels gaat, namelijk hoe kan een mens zich
redden in deze harde maatschappij? Dat leidt tot mooie inzichten in verband met
het geluk waar iedereen de hand op wil leggen. Scheeren typeert haar personages
met een paar rake trekken en doet er tegelijk een heel boek over om haar
hoofdpersonage ten voeten uit te tekenen, met geduldige potloodlijntjes,
langzaam arcerend zoals een tekenaar met een houtskoolpijpje, tot Egbert
weerloos als een mens voor je staat en je hem bijna hardop zou aanmoedigen om
vooral te durven leven.
Anke Scheeren: Blauw of de kleur van blijdschap, Koppernik,
Amsterdam 2025, 222 p. ISBN 9789083463537. Distributie De Wolken
deze pagina printen of opslaan