Nederlands proza

BOEKEN NR. 9, OKTOBER 2017

Christophe Van Gerrewey: Werk werk werk

door Laurent De Maertelaer

De complexiteit van het banale

In zijn essay ‘Over de ernstige nabootsing van het alledaagse’ (opgenomen in de bundel Over alles en voor iedereen, 2015) schrijft Christophe Van Gerrewey (1982):  

‘Goede literatuur probeert op een talige manier weer te geven wat het betekent om in leven te zijn — hoe er door omstandigheden (en op een specifiek moment in de geschiedenis) geleefd mag worden, hoe er vanuit een maatschappelijke druk geleefd moet worden, en hoe er in ideale omstandigheden geleefd zou kunnen worden.’

Dit credo heeft Van Gerrewey in zijn nieuwe roman proberen bekrachtigen. In Werk werk werk richt hij zijn blik op het domein van de arbeid, een maatschappelijk fenomeen dat bij uitstek bepaald wordt door de omstandigheden waarin het zich voordoet. Van Gerrewey zoekt een antwoord op de vraag of wij nu leven om te werken of werken om te leven. En dat levert meer dan ‘goede literatuur’ op.

Voor deze roman mag ‘een specifiek moment in de geschiedenis’ uit het bovenstaande citaat letterlijk worden genomen. Werk werk werk bestaat namelijk uit vijf gesprekken waarin werk en werken centraal staan. Die gesprekken vinden plaats op een welbepaald moment, om precies te zijn over een periode van acht maanden, van september 2015 tot mei 2016. Met andere woorden de  periode waarbinnen de aanslagen in Parijs in november 2015 en de aanslagen in Brussel in maart 2016 plaatsvonden. De gesprekken variëren ook in duur, van amper vijfentwintig minuten tot bijna drieënhalf uur. Die tijdsverschillen vertalen zich amper in de geschreven lengte van de hoofdstukken, die telkens gemiddeld tussen de dertig en vijftig pagina’s tellen. De vijf hoofdstukken krijgen elk de datum en de tijdstippen van de gesprekken als titel. Deze techniek om de werkelijkheid te compartimenteren in exacte ‘momenten’ gebruikte Van Gerrewey eveneens in zijn vorige roman Trein met vertraging.

Een naamloze, ietwat neurotische ik-verteller voert de vijf gesprekken met vier vrienden en zijn vader. De verteller heeft verdacht veel weg van Van Gerrewey zelf: beiden zijn bijvoorbeeld geboren in 1982, geven les in Zwitserland en hebben een academische carrière achter de rug aan de Universiteit Gent, de stad waar ze ook wonen. Een eerste kennismaking is met de als freelancer bijklussende professor Wolf, een goede vriend van de verteller die als vanouds maar weinig tijd heeft, ’25 minuten om precies te zijn’, want dan begint de volgende vergadering. Het tweede gesprek voert de verteller met zijn vader, een uitgerangeerde manager op rust van een in Vlaanderen gevestigd Amerikaans bedrijf.

Daarna toont een volgende verhaallijn de martelgang van Trice, een werkneemster in de culturele sector, waar de subsidieslag en de blinde ambitie van megalomane directeurs op bijna dagelijkse basis slachtoffers eisen. Het voorlaatste gesprek is een hallucinante weergave van de moordende concurrentieslag in de huidige Vlaamse academische wereld. Vriendin Frida moet vechten als een leeuwin om haar bureauruimte én haar positie te behouden. De lezer krijgt een weinig fraai beeld voorgeschoteld van de universiteit waar recent nog negen stemrondes nodig waren om een rector te benoemen. In het laatste gesprek komt de schrijver Thomas aan bod, een oud-klasgenoot van de verteller, een romancier die is blijven hangen bij zijn debuut. Ook Thomas — hoe kan het anders — heeft veel trekken van Van Gerrewey (Thomas’ overstap naar een andere uitgever bijvoorbeeld, zoals Van Gerrewey van De Bezige Bij naar Polis overstapte of het korte verhaal ‘Weg met het weekend’ waarvan Thomas net als Van Gerrewey ‘gedurende de afgelopen decennia elf verschillende versies’ heeft voltooid).  

De momenten van de gesprekken zijn gekozen precies omdat de sprekers het binnen dat tijdsbestek het over werken hebben. Wat de verteller dan weer confronteert met zijn eigen leef- en werksituatie en voor hem aanleiding is tot uitweidingen en gedachtevluchten. Want net als zijn onfortuinlijke en uitgebuite gesprekspartners ontsnapt ook hij niet aan de omstandigheden. Ons werk neemt bezit van wie wij zijn, altijd en overal, wie wij ook zijn. Het zijn precies deze ‘omstandigheden’ die het ‘moment’ creëren. In die optiek spreekt het motto van Henry James, dat voorin de roman prijkt en is  gekozen uit een kritisch stuk over Honoré de Balzac, boekdelen:

‘What befalls us is but another name for the way our circumstances press upon us—so that an account of what befalls us is an account of our circumstances.’  

Het is niet toevallig dat de schrijver Thomas dit motto op het einde van het boek parafraseert. Hij uit zijn ongenoegen over het feit dat ‘schitterende korte verhalen’ van Henry James onvertaald zijn gebleven, ‘menselijke creaties’ waarin ‘wat de personages in deze verhalen overkomt slechts een andere naam is voor hoe de omstandigheden hen insluiten, zodat een verslag van wat hun overkomt ook een verslag is van hun omstandigheden.’

De lezer krijgt meer dan enkel maar een verslag van de omstandigheden die de personages in Werk werk werk overkomen. Veel meer. Elk gesprek mondt uiteindelijk uit in een ander onderwerp, dat direct de verteller aangaat. Er zijn heerlijke amplificatio’s over gsm’s, mailetiquette, precrastinatie (‘een hang naar efficiëntie […] een kwaal waar naar het schijnt ook duiven last van hebben’), barista’s, to-dolijstjes, efficiënt woon-werkverkeer vanuit Gent naar Zwitserland en terug, het nepotisme in de academische wereld, het postjespakken in de culturele sector en ‘het zwarte gat Europa’. In deze stukken toont Van Gerrewey zich een meester in de redundantie, de postmoderne techniek van herhaling waarbij niet strikt noodzakelijke uitweidingen méér uitleg verschaffen over een onderwerp dan nodig is voor een goed begrip ervan. Het zijn ook de plaatsen waar hij zijn kurkdroog gevoel voor humor de vrije loop kan laten (de scènes met de gescheurde broek bijvoorbeeld zijn hilarisch).

Op het einde van Werk werk werk, wanneer Thomas zijn gal spuwt, plooit de roman plotseling terug op zichzelf. Nu wordt de lezer — metaliterair — met de neus op de feiten gedrukt: de literatuurkritiek is één groot zielloos herkauwen ‘met variaties op dezelfde loftuitingen’ , de schrijver is een tot het podium gedoemde clown en het internet is eindeloos interessanter dan een navelstaarderig universum van ‘disruptieve’ romans zonder plot. Belangrijker zijn ‘anekdotes, incidenten, uitspraken, botsingen, confrontaties’. Net als in een Kuifje-album houdt een plot ‘de aandacht enkel weg van de inhoud’. De met een ongezouten mening begiftigde Thomas is niet voor niets gebaseerd op de Oostenrijkse schrijver Thomas Bernhard, een toonbeeld van literaire recalcitrantie, eenzelvigheid en kluizenaarschap.

De huidige omslagfoto van Van Gerreweys Facebookpagina is een panoramisch beeld van een reeks boekenruggen. Stuk voor stuk boeken die hem inspireerden tijdens het schrijven van Werk werk werk. Dat gaat van Max Weber, W.G. Sebald, Peter Handke, Karl Marx en Walter Benjamin, over Herman Brusselmans, Willem Frederik Hermans en Daniël Rovers tot Rachel Cusk, David Foster Wallace en Ben Lerner. Een boek dat er voor mij uitspringt is Lerners 22:04. Zonder voorkennis van de omslagfoto moest ik tijdens de lectuur van Werk werk werk geregeld denken aan Lerners uitzonderlijke roman. Van Gerreywey hoeft niet onder te doen voor de technische beheersing en stilistische kracht van zijn Amerikaanse schrijfbroeder. Wie een dergelijk literair draagvlak tot een bijzonder knappe roman met een geheel eigen stem kan kneden, mag zich een verdomd goede schrijver noemen.

Christophe Van Gerrewey: Werk werk werk, Polis, Antwerpen 2017, 234 p. ISBN 9789463102100. Distributie: Pelckmans

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri