Nederlands proza

BOEKEN NR. 6, JUNI 2019

F.B. Hotz, Thomas Heerma Van Voss (sam.): Onrustige dagen

door Laurent De Maertelaer

De wurgkracht van gewone woorden
 
Frits Bernard Hotz (1922-2000) debuteerde op z’n vierenvijftigste en veroorzaakte in het midden van de jaren 1970 een literaire hype van formaat. In een schrijversloopbaan van ongeveer twintig jaar schreef hij zes verhalenbundels, een novelle en een roman. Twee jaar voor zijn dood kreeg Hotz de vooraanstaande P.C. Hooftprijs, de bekroning van een compact maar uitzonderlijk kwaliteitsvol en consistent oeuvre. Zoals het wel meer P.C. Hooft-laureaten verging, is Hotz vandaag in de vergetelheid geraakt. Alleen fijnproevers en nichelezers kennen zijn werk nog, waarvan overigens geen enkele titel meer leverbaar is. Daar brengt De Arbeiderspers, de uitgeverij die vanaf het begin zijn boeken publiceerde, nu bijna twintig jaar na Hotz’ overlijden verandering in met een bescheiden maar gedegen bloemlezing, Onrustige dagen, ingeleid en gekozen door zelfverklaarde Hotziaan Thomas Heerma van Voss.
 
De grote onbekende Hotz
Theo Sontrop, uitgever bij De Arbeiderspers van 1972 tot 1993, noemde Hotz de grootste ontdekking in zijn lange uitgeverscarrière. Te pas en te onpas memoreerde hij met plezier de ochtend in december 1974 toen hij een grote stapel post doornam, met daarin het opvallende typoscript van een verhaal met als titel ‘De tramrace’. Het gros betrof inzendingen voor het literaire tijdschrift Maatstaf, dat Sontrop uitgaf en waarvan hij zelf ook redacteur was. Hotz’ oom Herman Kunst — een literatuurliefhebber die wist dat zijn neef tientallen verhalen in de lade had liggen — maande hem aan om eens iets op te sturen naar de redactie van Maatstaf. Debutanten vonden er geregeld een eerste platform, het was een heuse fuik voor nieuw talent, aldus Kunst. Hotz schreef intensief sinds 1949, maar legde de lat voor zichzelf zodanig hoog dat hij omwille van een doorgedreven vorm van zelfkritiek en uit angst voor afwijzing nooit iets ondernam om wat dan ook te publiceren.  
 
Sontrop had een hekel aan het grove ‘zeefwerk’, zoals hij de vaak saaie klus van het doornemen van ongevraagd opgestuurde manuscripten omschreef: ‘altijd weer die baggermolen; driekwart was altijd rotzooi en kon meteen terug’, zo staat te lezen in Aleid Truijens’ lovenswaardige Hotz-biografie Geluk kun je alleen schilderen. Maar ‘De tramrace’ intrigeerde hem meteen. Het korte verhaal was geschreven door een volslagen onbekende 52-jarige man uit het onooglijke Oegstgeest. De auteur tekende met F. B. Hotz. Martin Ros, toenmalig hoofdredacteur van De Arbeiderspers, schreef prompt een enthousiaste brief aan Hotz: ‘De tramrace’ zou onveranderd opgenomen worden in het Maatstaf-nummer van januari 1975. Bovendien hield de uitgeverij zich aanbevolen voor verdere kopij. In 1976, na nog enkele verhalen in Maatstaf te hebben opgenomen, publiceerde De Arbeiderspers Hotz’ debuut, de verhalenbundel Dood weermiddel en andere verhalen. De literaire kritiek stond perplex en reageerde nagenoeg onverdeeld positief op de nieuwkomer in de Nederlandse letteren. Op zijn roman De vertekening (1991) na, zou Hotz’ latere productie evenzeer op nagenoeg unanieme lovende kritieken kunnen rekenen. Hotz zou ooit tegen Sontrop hebben verteld dat hij onmiddellijk met schrijven zou zijn gestopt, mocht de uitgever ‘De tramrace’ hebben afgewezen. Gelukkig werkte Sontrops ‘zeef’ die dag naar behoren.  
 
Jazz, kunst, literatuur
Hoewel hij een eenzaat en overtuigd misantroop was, had Hotz toch een behoorlijk bewogen leven. Een leven dat hij mondjesmaat en in licht gewijzigde vorm zijn literair werk liet binnensijpelen: Hotz is een meester van de autofictie, steeds behendig balancerend op de grens tussen fictie en autobiografie (lees er zijn biografie op na en leg moeiteloos de talloze linken). Hotz werd op 1 februari 1922 geboren in Leiden. Zijn jeugdjaren spelen een belangrijke rol in zijn werk: zijn relatie met zijn grootouders langs vaderszijde, de vriendschappelijke samenhorigheid met zijn zuster Atie en de moeizame verhouding tot zijn vader, een vrouwzieke vertegenwoordiger met een grote voorliefde voor ‘oud-blanke’ jazzmuziek à la Paul Whiteman (zie onder meer het verhaal ‘Liebestraum’). Vanaf zijn prille jeugd was Hotz verknocht aan deze muziek, net als aan de kunst uit de jaren twintig van de vorige eeuw. In 1933 scheidden zijn ouders, een gebeurtenis die hem diep markeerde en dan ook regelmatig terugkwam in zijn verhalen (bijvoorbeeld ‘De envelop’). Door een slecht opgevolgde bofinfectie kreeg hij als elfjarige last met zijn ogen. Voor de rest van zijn leven zou hij slechtziend zijn. Kort voor zijn dood was hij zo goed als blind. Van 1961 tot 1979 was hij om den brode bibliotheekmedewerker bij de Nederlandse Blindenbibliotheek in Den Haag.
 
Hotz volgde als puber een technische opleiding aan de Rotterdamse Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen, maar zonder veel animo. Wat hem echt boeide was de vormgeving van de technische producten die hij leerde kennen en onderhouden (hij maakte prachtig gedetailleerde tekeningen van Amerikaanse wagens of bouwde maquettes volgens de gestileerde richtlijnen van De Stijl). In 1942 veranderde hij van afdeling op dezelfde academie: vanaf dan kon hij zich eindelijk ‘artistiek’ ontplooien (zie ‘Het oponthoud’). In diezelfde periode schafte hij zich een trombone aan en volgde muzieklessen, twee daden die zijn leven de volgende decennia zouden bepalen. Hotz, bijgenaamd ‘Broeder’, speelde in diverse populaire jazzbands en gold op een bepaald moment als een van beste trombonisten van Nederland. Bij kenners stond hij bekend om zijn ‘fluwelen toon’. Over zijn leven on the road en op het podium schreef hij een aantal schitterende verhalen, zoals bijvoorbeeld ‘Vrouwen winnen’. Vlak na de Tweede Wereldoorlog kreeg hij tuberculose gediagnosticeerd, waardoor hij enkele jaren het bed moest houden (een vrijgeleide om tomeloos aan het lezen te slaan, met oom Herman als boekenleverancier) en langdurig verbleef in een sanatorium in Frederiksberg nabij Kopenhagen (zie ‘De gladiator’). De tbc verzwakte zijn longen enorm en midden de jaren zestig zag hij zich gedwongen zijn muziekcarrière op te geven.
 
Eind jaren 1940 begon Hotz meer en meer te schrijven. Losse notities in wat hij ‘dagboekcahiers’ noemde. Vanaf de jaren 1950 maakte hij daar zo goed als afgeronde verhalen van: ‘Al in 1949 begon ik dagboekcahiers te vullen, ter oefening, en verhalen heb ik in de la liggen sinds 1958’, schreef hij aan zijn geliefde oom (voor hun bijzondere briefwisseling raadpleeg: Een beetje levensbestemming, 2002). In 1956 trouwde Hotz met de wilde meid Greetje Rietbroek, die hij consequent Barbara noemde. Ze kregen een zoon, Jeroen, in 1961. Het huwelijk liep al snel op de klippen en eindigde in 1964 in een scheiding. Hierna trok Hotz in bij zijn zuster Atie, eveneens gescheiden, in Oegstgeest. Hij zou er tot aan zijn dood blijven wonen. Maar Hotz had een groot geheim, waarvan slechts enkele mensen op de hoogte waren. Zijn ex-vrouw had hem in de steek gelaten voor zijn beste vriend, de begenadigde trompettist Serein Pfeiffer (toen getrouwd met Helga Ruebsamen). Barbara hertrouwde met haar nieuwe vlam en in 1970 stak ze Serrein dood in een vlaag van zinsverbijstering omdat ze dacht dat hij haar bedroog. Zij werd veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf. Kwatongen spraken in verband met de gruwelijke moord over Hotz' ‘oerverhaal’, hoewel hij er nooit een letter aan wijdde. Door schaamte over dit verleden, zijn toenemende blindheid en gefnuikte muziekcarrière trok hij zich steeds meer terug in zijn veilige schulp. Schrijven daarentegen deed hij meer dan ooit.  
 
Nalatenschap  
Hotz’ literaire carrière was relatief kort. Desondanks liet hij een vrij omvangrijk oeuvre na: zijn verzameld werk beslaat bijna 1.400 pagina’s. In 1997 besteedt Hotz het prijzengeld van de P.C. Hooftprijs aan de prachtig vormgegeven uitgave van zijn verzameld werk, onder de titel ‘Het werk’, een luxueuze tweedelige dundrukeditie gevat in een stoffen, cassettevormig foedraal. Deze uitgave omvat alles wat Hotz in druk wilde zien. Al de rest moest vernietigd worden, zo had hij per testament aan zijn zuster opgedragen. Atie willigde zijn laatste wens in en liet effectief alles verdwijnen, inclusief Hotz’ immense platencollectie, zijn jaren 20-prullaria, notitieboekjes, dagboeken en manuscripten. Deze literaire kaalslag is een van de meest hallucinante passages in de biografie: Atie die buiten zinnen elk spoor van haar broer uitwist. Enkele van de brieven die Hotz aan anderen schreef, bleven daarentegen wel bewaard. Zoals de eerder aangehaalde brieven aan zijn oom Herman, maar ook epistels aan Sontrop en aan W.A.M. De Moor, over Hotz’ idool Van Oudshoorn (de laatste twee kwamen recent uit bij de Statenhofpers).

Op de novelle De voetnoot (1991) en de roman De vertekening (1991) na, bestaat Hotz’ oeuvre uitsluitend uit kortverhalen, duidelijk het genre waarin de schrijver zich het best voelde en zijn meesterschap ongegeneerd kon etaleren. Hotz benadert zijn personages steeds aan de hand van een originele mengeling van weemoed, spanning, ironie en vertedering. Een belangrijk thema is de strijd tussen de geslachten: vrouwen winnen (tevens de titel van een van Hotz’ beste verhalen) en domineren ‘speelse’, slappe mannen. Die mannen zijn vaak solitaire zielen, overlopend van een ongecontroleerd schuldbesef, wanhopig op zoek naar een zinvolle levensbestemming en zichzelf tergend met een onhoudbare drang tot boetedoening. Alle verhalen zijn in een sobere, maar uitzonderlijk precieze stijl geschreven. Niet voor niets wordt Hotz stilistisch op gelijke hoogte geplaatst met niemand minder dan Willem Elsschot (een ander raakpunt is de subtiele maar vlijmende humor). Een bekend citaat uit Over Tobias — Hotz’ essay over J. Van Oudshoorn en de slotbeschouwing in De vertegenwoordigers (1996) — gaat over de stijl van de auteur van Tobias en de dood (1925), maar velen lezen er tevens de stijlopvatting van Hotz in:
  
‘Wat een schrijver tot schrijver maakt is de kwaliteit van zijn verwoording, en niets anders. Niets. Niet het gegeven, de strekking of de invalshoek maakt het meedelen tot schrijven; het zijn de gekozen woorden, hun rangschikking, en het vervangen van ongewone woorden door gewone. Er is een soort magie die aan een gewoon woord in een kalme zin wurgkracht kan geven.’
 
De meeste van Hotz’ verhalen spelen zich af in een geromantiseerd, verheerlijkt verleden (het verhaal ‘Theodicee’ is een verrassende uitzondering: dit speelt zich immers af in de toekomst, namelijk in 2063). Met enkele zinnen weet hij een bijzonder sfeervol universum op te roepen of een bepaalde tijdsgeest raak weer te geven. Zijn observaties zijn steeds messcherp, zijn beeldende kracht veelzijdig en diepgaand, zijn oog voor details onfeilbaar (in het bijzonder in de ‘historische’ verhalen zoals bijvoorbeeld ‘Dood weermiddel’). Wie de verhalen thematisch zou willen opdelen, zou verschillende categorieën kunnen onderscheiden. Een eerste categorie omvat de ‘historische verhalen’, die zich afspelen in de negentiende of het begin van de twintigste eeuw. Een tweede groep bestaat uit ‘eigentijdse’ verhalen die zich afspelen in de jaren ‘70 en ‘80 van de vorige eeuw en een laatste, omvangrijkste categorie vormen de ‘autobiografische’ verhalen, waarin Hotz zijn kindertijd en adolescentie in beeld brengt, net als zijn carrière als trombonist en toerende muzikant.  
 
Verzamelingen
Maarten 't Hart, die zijn vriendschap met Hotz mooi beschreef in De man met het glas (2003), was ervan overtuigd dat je door de autobiografische verhalen op een bepaalde manier te rangschikken een soort Bildungsroman zou kunnen samenstellen. Een principe dat ’t Hart onder druk van de Zwitserse vertaalster overigens toepaste als samensteller van een Duitse bloemlezing, Die Chaussee. Roman in Erzählungen uit 2003, maar liet vallen wanneer hij in 2001, naar aanleiding van Hotz’ overlijden, in opdracht van De Arbeiderspers een eerste bloemlezing samenstelde. Hoewel De mooiste verhalen een klinkende titel is, valt deze verzameling, met slechts 12 verhalen, gebundeld in een paperback van net geen 300 pagina’s, eerder schraal te noemen. In zijn nawoord verwerpt ’t Hart met klem de idee van de ‘autobiografische roman in verhalen’ en verantwoordt hij zijn keuze door te stellen dat hij net die verhalen koos waarover hij samen met Hotz in de loop der jaren had gediscussieerd en uiteindelijk had geconcludeerd: ‘dat zijn de beste specimina’. De keuze viel op de verhalen ‘Dood weermiddel’, ‘Vrouwen winnen’, ‘De tramrace’, ‘De gladiator’, ‘Ernstvuurwerk’, ‘De auditie van mevrouw Stulze’, ‘De opdracht’, ‘Proefspel’, ‘Werkweek’, ‘De envelop’, ‘Het oponthoud’ en ‘Toonkunst’ – een evenwichtige en verdedigbare keuze met drie historische verhalen, drie muzikantenverhalen en zes autobiografische verhalen.
 
Tegelijkertijd met haar Hotz-biografie publiceerde Aleid Truijens een ruime keuze uit de verhalen onder de titel Mannen spelen, vrouwen winnen, een pil van 510 pagina’s die maar liefst 23 verhalen bundelt. Het merendeel van de gekozen verhalen is autobiografisch en de keuze lijkt vooral bepaald door de meerwaarde die ze kunnen bieden aan het levensverhaal dat Truijens optekent. De verhalen illustreren als het ware Hotz’ biografie, bieden een (auto)fictionele toplaag. In haar inleiding geeft Truijens meer uitleg bij haar voorkeur voor de levensbeschrijvende verhalen door te stellen dat de autobiografische verhalen nu eenmaal ‘verschrikkelijk goed’ zijn en dat het gros ervan niet eerder in bloemlezingen of andere eerbetonen werd opgenomen. ‘Theodicee’ (een moraliserend toekomstsprookje) is zo’n verhaal, net als ‘De ontbijtzaal’ (over een koppel vijftigers dat een reisje maakt naar Zuid-Limburg), ‘Het jubileum’ (over het pensioenfeest van Hotz’ grootvader) en ‘De tuin der weeën’ (over het huwelijk van tante Bep en oom Herman). Opvallende afwezigen zijn echter de ijzersterke en zeer typerende, historische verhalen ‘Dood weermiddel’ (over een hoorndragende militaire ingenieur die met hartstocht aan een verdedigingswerk in de linie om Amsterdam werkt), ‘De tramrace’ (over hoe God ingrijpt tijdens een wedstrijd tussen een katholieke en protestantse trambestuurder) en ‘De thuiskomst’ (over een wereldvreemde mediëvist op de vlucht voor oorlog).
 
Onrustige dagen
Met de nieuwe door hem samengestelde en ingeleide bloemlezing Onrustige dagen komt ook schrijver Thomas Heerma van Voss (°1990) uit de kast als volbloed Hotziaan. Volgens Heerma van Voss is Hotz’ werk ‘ontmoedigend snel uit het collectieve geheugen verdwenen’ en drong de publicatie van een nieuw overzichtswerk zich op, aangezien er vandaag niets meer leverbaar is, op enkele e-boeken na. Voor de samensteller is het belangrijk om verschillende aspecten van Hotz’ oeuvre opnieuw onder de aandacht te brengen. De uitzondelijke scherpte waarmee Hotz verdwenen werelden oproept bijvoorbeeld, de vitaliteit en het dwingende ritme van zijn proza, het subliem beschreven contrast tussen een binnen- en buitenwereld of de ‘bijna verslavende humor’ in zijn omschrijving van wrange, uitzichtloze situaties.
 
Heerma van Voss leerde het werk van Hotz kennen op z’n achttiende, toen zijn vader hem Duistere jaren (1983) toestopte, gevolgd door de woorden: ‘Echt iets voor jou.’ De jonge lezer was meteen verkocht. Sterker nog, tot op vandaag hebben Hotz’ verhalen een heilzame werking op de auteur: ‘Ik sla ze open als ik zelf vastloop bij het schrijven, gewoon, om even de toon en het ritme op me te laten inwerken: ja, ja, exact zo hoort, nee, moet het […]’.
 
Heerma van Voss selecteerde 17 verhalen voor Onrustige dagen, samen goed voor ongeveer 325 pagina’s. Met dit aantal zit hij ergens tussen de bloemlezing van ’t Hart (12 verhalen) en die van Truijens (23). Voor de samenstelling las en herlas hij alle bundels chronologisch en met het potlood in de hand. Hij maakte kruisjes bij de verhalen die hij als essentieel beschouwde. Bij het maken van de selectie, zo legt hij uit in zijn voorwoord, hield hij geen rekening met welke verhalen er tijdens Hotz’ leven het meest werden geprezen in recensies of bij hommages. Thematische verwantschap tussen de verhalen werd ook genegeerd: volgens Heerma van Voss kan je perfect sluitende bundels maken met bijvoorbeeld enkel de muziekverhalen of de jeugdverhalen, maar een dergelijke bundeling was zeker niet zijn bedoeling.
 
Of een bepaald verhaal al in een andere bloemlezing werd opgenomen, was evenmin een selectiecriterium. Met de bloemlezing van ’t Hart heeft Onrustige dagen desalniettemin acht verhalen gemeenschappelijk (twee derde van het totaal gezien vanuit het perspectief van De mooiste verhalen en de helft van Onrustige dagen). Met Truijens’ verzameling deelt Onrustige dagen eveneens acht verhalen (ongeveer een derde dus van Mannen spelen, vrouwen winnen). Ter vergelijking: ’t Hart en Truijens selecteerden slechts zes dezelfde verhalen, hoewel het een maar de helft van het aantal verhalen in het ander heeft. Met andere woorden, Onrustige dagen is zeker en vast een representatieve keuze te noemen. Belangrijke verhalen als ‘De thuiskomst’ en ‘De tramrace’ haalden meer dan terecht Heerma van Voss’ selectie (in tegenstelling tot die van Truijens). Aan de andere kant ontbreken ‘Dood weermiddel’ en ‘De gladiator’ (over Hotz’ periode in Denemarken), twee verhalen die ’t Hart wél opnam. Deze verhalen mochten er voor mij gerust nog bij, net als ‘De opdracht’ (over zijn periode op de ambachtsschool in Leiden) en ‘Proefspel’ (over zijn ervaringen als leerjongen in een voertuigenfabriek).
 
Bloemlezen is een leuke maar ondankbare opdracht. Een bloemlezing die alle Hotz-fans op zijn of haar wenken bedient, zal wellicht nooit het daglicht zien. Bestaat er überhaupt zoiets als de perfecte anthologie, de ultieme chrestomathie? Ieder voor zich zal een aantal verhalen kunnen noemen die tot zijn of haar afgrijzen en naar zijn of haar gevoel om onverklaarbare redenen aan de aandacht van de slordige en betweterige bloemlezer zijn ontsnapt. Onverbiddelijke keuzes dienen helaas gemaakt: bloemlezen is hoe dan ook verliezen en reduceren, negeren en opteren.
 
Heerma van Voss liet zich dan ook in de eerste plaats en schaamteloos leiden door persoonlijke voorkeuren: ‘Onrustige dagen is opgezet als een veelzijdig, door persoonlijke bewondering ingegeven overzicht van de verschillende soorten verhalen die Hotz schreef.’ De enige correcte ondertitel van Onrustige dagen kan met andere woorden alleen maar zijn: ‘De mooiste verhalen volgens Thomas Heerma van Voss’. De bloemlezer is zich ten zeerste bewust van de beperkingen van een anthologie en sluit zijn voorwoord dan ook met de nodige deemoed af: ‘De beste verhalen van Hotz behoren tot de beste verhalen die de Nederlandse literatuur heeft voortgebracht. Deze bundel doet geen recht aan zijn volledige, consistente oeuvre, het is een bescheiden poging enkele van zijn mooiste verhalen af te stoffen; een kleine greep uit een overweldigend aanbod.’
 
Waar het om draait, is dat Hotz’ verhalen een zoveelste leven krijgen en dankzij deze fraai vormgegeven hardcover een jong, onbevangen en fris publiek kunnen vinden. In Onrustige dagen staat naar mijn gevoel geen enkel slecht verhaal, zelfs geen van gemiddelde kwaliteit. In die zin is Heerma van Voss’ opzet meer dan geslaagd: een uitgelezen selectie, zeg maar het keur, van Hotz’ verhalen voorschotelen aan een nieuwe generatie Hotzianen in de dop. Dat een tijdloos en consistent kwalitatief oeuvre als dat van Hotz nu opnieuw deels beschikbaar is, is niet alleen een heugelijk feit, maar ook niet meer of minder dan de rechtzetting van een beschamend euvel. Lees Hotz, u zal het zich niet beklagen, ook in onrustige dagen.
 
F.B. Hotz, Thomas Heerma van Voss (sam.): Onrustige dagen, De Arbeiderspers, Amsterdam 2019, 335 p. ISBN 9789029532938. Distributie: L&M Books

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri